donderdag 23 april 2009

Bevooroordaled

Aan de overkant van de straat waar ik woon zag ik een jongen staan, met zijn rug naar mij toe. Op de achterkant van zijn blauwe trainingsjasje stond het opschrift “Lonsdale”. Zijn hoofd was kaalgeschoren, zijn broek was zwart. Hij stond te praten met iemand in een rolstoel, maar ik kon niet zien wie dat was, want die Lonsdalejongen stond ervoor. Extra waakzaam bleef ik voor het raam staan om te zien wat er verder ging gebeuren. Je wist het tenslotte maar nooit met die kale koppen in Lonsdalekleding.
Vanaf het pad van de overburen kwam een meisje lopen, ik schat een jaar of vijftien oud, een mooi meisje in strakke spijkerbroek, het dikke roodblonde haar op een staart. Ze rookte een sigaret. De Lonsdalejongen draaide zich half om en begon te lopen. Ik zag zijn gezicht vanaf de zijkant, een lichtgetint gezicht had hij, zijn mond hield ie geopend, zijn tanden ontbloot. Hij liep strompelend met X-benen. Ik denk dat hij ongeveer van dezelfde leeftijd was als het meisje. Ze zouden leerlingen van onze school kunnen zijn, maar ik kende ze niet.
In de rolstoel zat een klein jongetje dat ik al vaker had gezien. Ook hij had een donkere huidskleur, donkerder dan die van de Lonsdalejongen. Anders dan de vorige keren dat ik iemand met hem zag rondrijden, had hij nu een gipsbroek aan. Van zijn middel tot onder zijn knieën zat hij met twee benen in het gips.
Het meisje had een blanke huid. Ze duwde de rolstoel. Ik zag hen gaan en bedacht me dat ik zonder dat jongetje in de rolstoel en zonder het moeilijk lopen van de Lonsdalejongen nog steeds met argusogen naar hen gekeken zou hebben en mij afgevraagd zou hebben wat ze in onze straat aan het uitvreten waren?

Doordat ik op een hoek woon, kon ik hen volgen terwijl ze zich van mij af bewogen. Het meisje stopte even, nam een trekje van haar sigaret, gooide het hoofd in haar nek en blies de rook recht omhoog. Ze begon wat aan het jongetje te sjorren, misschien lag hij niet lekker. Toen ze zich weer in beweging zette, kon ik zien dat het een zwaar karwei was, ze moest duidelijk kracht zetten.
De Lonsdalejongen, die een meter of vijftien voor de rolstoel uitliep, wachtte even toen het meisje probeerde het jongetje te verleggen. Hij riep iets, het meisje keek op en lachte.

Deze jongeren, ‘s zondagmiddagse voorbijgangers in mijn straat, doorkruisten het bevooroordeelde beeld dat ik van mijn onbevooroordeeldheid heb.
________________________


________________________

zondag 12 april 2009

Het Opium Van De Leraar

Het is niet dat ik mij “een hele meneer” voel, echt niet. Toch, ik ben zevenenveertig, mijn oudste leerlingen zijn negentien of twintig, de jongste is misschien elf. Er lijkt mij niets mis mee dat leerlingen mij niet bij mijn voornaam noemen. Met het compromis “meneer Jan” of “juffrouw Dieuwertje” dat veel basisschoolleerlingen tegen hun onderwijzers zeggen heb ik niets. En het is niet alleen het groeiende leeftijdsverschil dat mij ervan overtuigt dat “meneer” een prima woord is om door leerlingen mee te worden aangesproken.

Als docent ben ik graag vriendelijk, duidelijk, belangstellend, begripvol desnoods en als ik half denk dat ik ergens een leerling hoor zeggen dat zij of hij het niet snapt, weet ik niet hoe snel ik mij er heen moet spoeden om uitleg te geven. Uitleggen is het liefste dat ik doe, uitleggen is mijn hobby en ik heb er mijn beroep van gemaakt. Graag zou ik altijd uitleg geven. Niet letterlijk de hele dag praten om opgave na opgave aan het verstand van suf gelulde leerlingen te peuteren, nee, in mijn Uitlegwalhalla komen de leerlingen geïnteresseerd naar mij toe nadat ze een oefening hebben gemaakt en met behulp van een nakijkboekje hebben nagekeken. Ze zeggen tegen mij dat ze “opdracht zeven” fout hadden en dat ze het goede antwoord hebben overgeschreven en ze hebben er ook nog over nagedacht. Hun gemotiveerde en actieve studiehouding ten spijt komen ze er niet uit en dan kom ik in beeld.
Stap voor stap ga ik samen met de leerlingen na tot op welke hoogte ze het nog begrepen hebben. Ha! Ik constateer dat ze al veel weten over de stof. De links naar internetsites in het boek hebben ze ook werkelijk bezocht, de teksten hebben ze gelezen, de online-documentaire van veertig minuten hebben ze bekeken. Dat stelt mij in de gelegenheid om er voorbeelden bij te halen, illustraties voor het geestesoog van de leerlingen op te roepen. We praten bijna op gelijk niveau, slechts onderscheiden door eruditie van mijn kant en intellectuele honger van de hunne. Ooit zullen zij mij voorbij streven: leerling overtreft meester.
De sporadische momenten waarop inderdaad een leerling verder doorvraagt over de stof dan ‘wat moeten we kennen voor de toets, meneer?’ of de zeldzame keren dat in de ogen van die ene leerling het inzicht leesbaar is, voeden de droom, het Uitlegwalhalla, het Opium Van De Leraar.

Waar anders dan op een school als de onze waar leerlingen zelfwerkzaam geacht worden te zijn, zou de zojuist beschreven utopie realiteit kunnen worden? Vandaag heb ik groep X. De leerlingen komen binnen en wie het eerst zover mogelijk achterin het lokaal zit, zit goed, dat wil zeggen, kan het verst onderuit zakken. Er zijn twee leerlingen die hun spullen uit hun tas pakken en aan het werk gaan, zij zitten wat verder naar voren. Ook op de achterste rijen vist een aantal leerlingen een boek of een schrift op uit tas of rugzak, legt het op tafel en vouwt dan afwachtend de armen voor de borst. Anderen hebben het te druk met sociaal netwerken, hun tafel blijft leeg.
In tegenstelling tot mijn doorsnee werkwijze spoor ik niet direct iemand aan om iets te gaan doen voor mijn vak. Op mijn bureau ligt een stapel toetsen en werkstukjes van leerlingen. Ik sorteer de stapel. Werk van leerlingen die langer dan een jaar niet meer op school zitten, kan weg, de rest bewaar ik nog een tijdje. Wie weet komen de rechtmatige eigenaars er nog een keer om. Als de les twaalf minuten oud is, kijk ik het lokaal rond. Nog altijd zijn er niet veel leerlingen aan het werk gegaan, op hun tafels ligt nog steeds niets. Zuchtend spreek ik hen aan, ze kijken naar me en in hun ogen lees ik dat ik voor hen een wezen ben uit een verre, vreemde wereld, een soort “meneer”.
________________________


________________________

zondag 5 april 2009

Zijn leerlingen leuk?

In het jaar 1515 zei de godin Zotheid(1) over jonge mensen:
- “Als ze later oud geworden zijn en door ervaring en studie zich enige mannelijke wijsheid hebben verworven, dan taant onmiddellijk hun glanzende schoonheid, hun opgewektheid kwijnt, hun humor bekoelt, hun energie brokkelt af.”
En een halve bladzijde verder:
- “Wat is kind zijn anders dan onzin uitkramen en gek doen? Is dat niet juist het grootste plezier op die leeftijd, dat men helemaal zijn verstand niet gebruikt? Wie immers zou niet een knaap met de wijsheid van een man als een monster verafschuwen en vervloeken?”

In deze blogpost leg ik u de vraag voor of leerlingen (indien u nooit met leerlingen te maken krijgt, leze u “pubers”) leuk zijn? Na de volgende anekdotes mag u daar zelf over oordelen.

Het is vandaag de eerste echte lentedag. De zon verwarmt alles wat gedurende de afgelopen maanden verkleumde. Op de terugweg van een wandelingetje in de middagpauze ontmoet ik een groepje leerlingen uit de vijfde en zesde klas. Op hun fietsen zittend of ernaast staand, wachten ze nog op een van hen.
- ‘Als u Robin was, waar zou u dan op dit moment zijn, meneer?’ willen ze van mij weten.
- ‘Als ik Robin was, dan liep ik een klein half uur geleden nog achter Melvin aan, vanaf het lokaal van meneer FuntobeMo richting de kantine’, vertel ik.
Een van hen komt op het idee om Robin een sms’je te sturen, een ander buigt zich ondertussen over het voorwiel van haar groen, geel en rood geschilderde en met strengen kunstbloemetjes omwikkelde fiets. Een van de spaken, waaraan veelkleurige balletjes zijn geregen, zit los. Ze zegt weleens te hebben gehoord dat als er een los zit dat er dan minstens nóg een los zit. Minder dan zich te bekommeren om de losse spaak is ze op zoek naar de tegenhanger ervan.
- ‘Komt u mee naar het terras, meneer?’ vraagt een kaal geschoren jongen. De anderen kijken mij aan, zo te zien nieuwsgierig naar mijn reactie op dit niet alledaagse voorstel. Het feit dat ik nog les heb, doorkruist de geboden gelegenheid om eens buiten de schoolse omgeving met een groepje van mijn leerlingen te babbelen. Jolig wensen ze me nog fijne lessen.

Rokende leerlingen zien in mij een soort bondgenoot. Sinds kort is er op het schoolplein een tegelbrede rode streep getrokken. Voorbij de markering is roken verboden omdat roken ongezond is, vertelt de tekst op een A4-tje dat op de schooldeur is geplakt.
Op de terugweg van een van mijn middagwandelingetjes steek ik met brandende sigaret de zone over waar roken nog is toegestaan. Op een bankje vlak voor de grens aan de overkant zitten drie rokende jongens.
- ‘U mag niet over die lijn, meneer’, zeggen ze.
Ik leg uit dat ik ‘die kant op’ moet, maar ze zijn terecht onverbiddelijk.
- ‘Bekijk het van de positieve kant, meneer’, glimlachen ze: ‘Blijkbaar is roken aan deze kant van die lijn veel gezonder dan in de rest van de wereld, lees de tekst op de deur er maar op na’.

Een jongen, ik denk een derdeklasser, ik ken hem niet, komt ergens in het schoolgebouw de hoek om en ik ook, alleen komen we uit tegengestelde richtingen. Ternauwernood voorkomen we een botsing. De jongen doet enorm verschrikt. Ik zeg dat ik het raar vind om zo van mij te schrikken.
- ‘Nou dat is anders niet zo moeilijk hoor’, zegt ie.
Ik wil weten hoezo dan.
- ‘Nou eh…’, hij grijnst, krabbelt aan zijn wang, kijkt met een quasi “dat lijkt me nogal voor de hand liggend” blik schuin langs mij heen.
Ik wil me niet onbetuigd laten en vraag of hij dan weleens in de spiegel kijkt?
- ‘Jawel, dan kom ik tot rust.’
Ik opper dat de spiegel dan zeker altijd beslagen is wanneer hij er in kijkt.
- ‘Meneer’, hij kijkt me nu recht aan: ‘laat ik duidelijk zijn, anders staan we hier de hele pauze, ik ben jong en best wel knap…’
Gelukkig lijkt hij van mij te verwachten dat ik in elk geval intelligent genoeg ben om de rest zelf in te kunnen vullen. Telkens wanneer ik daarna die jongen tegenkom, schrikt hij zichtbaar van mij en ik van hem. En dan grijnzen we naar elkaar.

Tijdens de bespreking van een film waarin een man een geit hield op een balkon zit achterin een meisje met haar buurvrouw te kletsen. Ik resumeer het gesprek tot dan toe:
- ‘Oké, die man heeft dus die geit…’
Verder kom ik niet. Het kletsende meisje veert overeind, zet grote ronde ogen op en vraagt op verbaasde toon:
- ‘Wat zegt u meneer, heeft u een geit?’

Leerlingen moeten met een korte tekst reageren op een artikel van “laten we hem de heer Van Bebberen noemen” dat ooit in het NRC heeft gestaan. Het stuk wemelt van de moeilijke woorden, waarvan een verklarende lijst is bijgevoegd. Toch heeft dit niet van alle leerlingen de ergernis over ’s mans taalgebruik kunnen wegnemen. Eén van hen opent met de woorden (letterlijk citaat):
- “De heer Van Bebberen spreekt met ingewikkelde woorden, maar hij weet niet dat je voor het voegwoord: ‘maar’ een komma moet plaatsen. Dit is al het eerste punt waaraan ik twijfel heb aan hoe professioneel de heer Van Bebberen eigenlijk is.”

De laatste anekdote in deze korte serie is niet geschikt voor lezers met een zwak spijsverteringsstelsel, noch voor hen die een afkeer hebben van het genre ‘horror’.
In een klas waarin het niet meevalt de leerlingen aan het werk te houden, sta ik ergens halverwege het lokaal iets uit te leggen aan een van hen. Plotseling wordt er achter mijn rug schaterend gelachen. Een jongen met ogen waaruit levenslust en puberhumor mij tegemoet twinkelen lijkt de oorzaak van het plezier te zijn. Ik vraag hem vriendelijk niet fulltime de clown uit te hangen tijdens mijn lessen. Daar wil hij wel aan meewerken, maar of hij dan eerst zijn handen mag gaan wassen, vraagt ie? Uiteraard vraag ik om uitleg en dan vertelt hij mij waarom er even geleden zo gelachen werd: hij heeft een puist in de nek van zijn buurman uitgeknepen en nu is er pus aan zijn vingers gekomen.

Zet u alstublieft een kruisje voor uw keuze:

  • ’ Ja, leerlingen (pubers) zijn leuk
  • ’ Nee, leerlingen (pubers) zijn niet leuk
  • ’ Weet niet

________________________

(1) Desiderius Erasmus, Lof der Zotheid

Eigen namen van leerlingen zijn verzonnen.

________________________

zaterdag 4 april 2009

Beetje jammer

In den beginne loopt een aankomend docent over van enthousiasme. Hij of zij wil alles wel doen, althans zo was het bij mij en ik nam en neem het fenomeen van een afstandje waar bij nieuwkomers na mij.
Voor ik het wist, zat ik als vertrouwenspersoon vele uren per maand gesprekken te voeren met leerlingen (die in mij in deze toen nog nieuwe functie binnen de school een counselor zagen), zat ik in de schoolkrantredactie, repeteerde ik op zondagavonden mijn rol in het schooltoneel vanwaar ik alras evolueerde tot gelegenheids-toneelschrijver, waarnemend regisseur, producent en bedelaar om sponsorgelden bij lokale bedrijven en instellingen waarvan enkele functionarissen mij nog kenden van eerdere bezoeken toen ik advertenties voor de schoolkrant kwam werven. Ook was ik reeds kort na mijn indiensttreding mentor van meer of minder lastig te motiveren leerlingen uit de bovenbouw en tegelijkertijd van een 3-Mavogroep. Ik verleende hand- en spandiensten op podiumavonden waar leerlingen en collega’s de gelegenheid krijgen vrijelijk te tonen wat ze kunnen met hun stem, camera of instrument. Ik was ook niet te beroerd om op een Retro Show of een podiumavond mezelf te laten toe- of uitlachen vanwege een optreden, puur of playback. Ik had zitting in de voorbereiding van de jaarlijkse kerstviering, ging een weekend mee op kamp met leerlingen uit 3-Mavo en organiseerde uitstapjes met mijn mentorgroep.
Tussen de bedrijven door gaf ik les. Ik stond er alleen voor, want mijn vakcollega was door omstandigheden langere tijd niet op school. Georganiseerde begeleiding van beginnende docenten was er niet. Er was voor mijn vak geen lesprogramma, simpeler gezegd: leerlingen hadden geen leerboeken, er waren geen eindtermen, geen toetsen. Per les of korte serie lessen moest ik samen met de leerlingen bepalen waar we het ’s over zouden gaan hebben. In de ene klas wilden ze dit, in de andere dat. Aan mij uiteraard de taak om al die lessen vol individuele en in enkele gevallen per week veranderende leerlingbehoeftes om te zetten in lessen waar ik er als vakdocent in ieder geval een minimum aan professionele voldoening uit zou kunnen peuren. Al snel kwam ik tot de conclusie dat er een vakwerkplan moest komen en dus toog ik regelmatig naar Tilburg om bij het schrijven ervan begeleid te worden door de voorzitter van de vakgroep Levensbeschouwing van de Hogeschool Katholieke Leergangen.

Ik was de bruidegom, het onderwijs de bruid aan wie ik mij met inzet van ziel en zaligheid wijdde. De contactintensieve en gedifferentieerde didactische werkwijze op onze school was de slagroom op de grote uitdagende bruidstaart.
Beetje jammer dat er nooit een mooie mevrouw uit de taart tevoorschijn sprong om mij te bewaken voor teveel van het goede, mij voorzichtig te vragen of ik als beginnend docent misschien niet teveel hooi op mijn vork had genomen? Het zit er overigens niet in dat ik naar haar had willen luisteren.
Wel was er ooit een opmerkzame leerling die tijdens een of ander evenement opmerkte dat meneer FuntobeMo er natuurlijk ook weer bij was.

Er zijn mensen in het onderwijs en zeker ook bij ons op school die net zo enthousiast en misschien wel actiever zijn dan ik in mijn ijverigste jaren. Onder hen zijn er die een dergelijk enthousiasme een carrière lang aan de dag leggen. Ik neem welgemeend en diep mijn denkbeeldige hoed voor hen af. Ik heb het namelijk niet volgehouden. Ach, ik heb naast en na de opsomming van hierboven nog wel andere dingen gedaan, het gaat mij hier niet om volledigheid. Interessanter is de vraag of overbelasting kan leiden tot afhaken?

Afgelopen vrijdag, op het terras en in de zon, vertelde ik aan collega’s dat ik dit jaar voor het eerst niet naar de jaarlijkse uitvoering van het examentoneelstuk van de Dramaklas zou gaan kijken omdat ik de laatste weken zo moe was. Met mijn tong op mijn vestje had ik het einde van de werkweek weten te halen en nu was ik aan rust toe. Rust, rust en nog eens rust. Genoeglijk nipte ik van mijn Westmalle Trippel, de rust was ingetreden, maar ik voelde mij er vrijwel meteen in gestoord. Terwijl ik dronk vertelde men mij namelijk dat er niet meer dan zeven toegangskaartjes aan leerlingen waren verkocht. Men had de zaal wat kleiner gemaakt, dan leek het nog wat.
Beetje jammer voor de uitvoerende leerlingen en ook wel een beetje voor KiKa, het fonds ten behoeve van bestrijding van kinderkanker, waar de opbrengst voor bestemd zou zijn.
Beetje jammer ook voor de docente van het vak Drama als er nauwelijks collega's aanwezig zouden zijn, zei men mij ook nog.
Ik haalde mijn schouders op, dronk van mijn Trippel en al snel hadden we het ergens anders over.

Thuis, achter mijn bord frites met zelf gesneden frikadel zat het me niet lekker, die zeven verkochte kaartjes. Desgevraagd had mijn vrouw wel zin om mee te gaan. Wat we te zien kregen, was vooral het enthousiasme dat zo eigen is aan leerlingentoneel. Af en toe ging er een scheutje nostalgie door mij heen.
‘Het was heel leuk’, zei mijn vrouw na afloop en ik was het met haar eens.
Ik was er nú dan wel bij, op het laatste moment verontrust teruggefloten door iets in mij, misschien wel de mevrouw uit de bruidstaart, die niets van zich had laten horen bij de vorige podiumavond toen ik bij de thuisblijvers hoorde, die mij met rust had gelaten toen ik wegbleef bij de "Dancebattle" van vorige week en die zich eveneens muisstil had gehouden in de periode dat ik voor twintig jaar aan energie erdoorheen joeg.

De zaal maakte geen overdreven lege indruk, doordat de vaders, moeders, broertjes, zusjes, opa's en oma's van de uitvoerende leerlingen er natuurlijk wel op af gekomen waren. Maar wie waren er verder?
Mezelf meegerekend telde ik elf collega’s van wie er vijf op de een of andere manier in functie waren; zes bezoekers dus, gewone geïnteresseerden. En leerlingen? Het waren er meer dan zeven maar beslist niet meer dan dertig. Is er samenhang tussen het wegblijven van leraren en dat van leerlingen? Moeilijk te zeggen.
Dapper neem ik mij voor in het vervolg geen toneel- of podiumavond of Dancebattle meer over te slaan. In een verhoudingstabel zou dat vijf leerlingen per evenement kunnen schelen.
_______________________


________________________

zaterdag 7 maart 2009

Vanwaar de fiets?

Mochten er mensen zijn die dachten dat het een reeds lang achterhaalde discussie is, in mijn vak heb ik onvermijdelijk te maken met de vraag of het leven in een beperkt aantal dagen is geschapen door een god of dat het zich ontwikkelt gedurende een hele lange tijd. En het gesprek wordt nogal levendig gevoerd, zal ik maar zeggen.

Een Urker deed 6.000.000 foldertjes bij het andere reclamemateriaal waarmee onze brievenbussen worden overbelast om ons in onvervalste marketingtaal voor te houden:
- U of jij hebt een keuze, evolutietheorie of geloven wat in de Bijbel staat.
E.O-persoonlijkheid Andries Knevel heeft publiekelijk bekend gemaakt dat hij niet langer gelooft in een letterlijke interpretatie van het Bijbelse scheppingsverhaal en kort daarna werd door onderzoeksbureau Synovate een peiling gedaan onder Nederlanders van wie prompt bleek dat 21% van hen gelooft zoals de heer Knevel zegt niet langer te doen.
Het is Darwinjaar en deze berichten stonden vorige week in Trouw. Mocht u belangstelling hebben voor een ongezouten discussie dan beveel ik u de site van Trouw aan, waar naar aanleiding van de berichtgeving lezers uit beide kampen elkaar ouderwets fundamentalistisch in de haren vliegen. Het is alsof Darwin niet herdacht wordt, maar herrezen is. Christenen veranderen er in creationisten en mensen die denken dat ze verstand van wetenschap hebben presenteren zich er als evolutionisten.

Zoals ik zei, het onderwerp hoort bij mijn beroepspraktijk.
Zo kwam het onderwerp afgelopen week aan de orde in de lessen levensbeschouwing in een 5 atheneumklas, waar we het hebben over "wonderen en feiten". Een eersteklasser schreef in een toets op: "Een atheïst is iemand die niet gelooft in God maar in revolutie". Enkele jaren geleden won een profielwerkstuk over schepping en evolutie van de hand van een Roncallileerling de OMO-hoofdprijs en momenteel begeleid ik opnieuw een profielwerkstuk over dit onderwerp.
Persoonlijk heb ik het niet zo op -istisch gedrag van welke snit dan ook. Toch hoort het onderwerp wel thuis in het onderwijs. Niet om de posities tegen elkaar uit te spelen, maar om leerlingen te leren denken, analyseren, oordelen, kortom kritisch omgaan met de informatiestromen waardoor ze worden overspoeld.
Levensbeschouwing en ethiek (godsdienstig geïnspireerd of niet) spelen in veel sociaal-maatschappelijke kwesties een rol. Het kan geen kwaad als leerlingen leren zien hoe theorieën tot stand komen of wat de bron is van verhalen en ze worden er alleen maar wijzer van als ze onderscheid weten te maken tussen verklaren en betekenis geven. Zo kan ik nog wel even door gaan.
Wat ik ermee wil zeggen, is: veel misverstanden zijn terug te voeren op tekort aan analytisch vermogen dat je met meer aandacht voor reken- en grammaticale vaardigheden niet aanvult. Wat onmisbaar is in een verband waarin mensen met uiteenlopende achtergronden samenleven, is de vaardigheid om afstand te nemen en je af te vragen waar je het nu eigenlijk over hebt. Verzuim je dat, dan blijft iedereen altijd vinden dat ie gelijk heeft, ook als het zoals in de onderstaande allegorie eigenlijk geen verschil van mening is, maar een verschil van benadering.

Stelt u zich een gesprek voor dat begint met de vraag:
- Waarom bestaan er eigenlijk fietsen?
En dat gesprek ontwikkelt zich verder ongeveer als volgt:
- Het bestaan van fietsen is toch niet noodzakelijk? Lopen kan ook en als je sneller wilt zijn, kun je op de brommer of de scooter en heb je een hekel aan het dragen van een helm dan kun je op de snorscooter. Ook kun je droog reizen per brommobiel of met de auto. Kortom, een fiets is toch maar een toevallig vervoersmiddel waar we ook zonder hadden gekund.
Iemand staat op en begint te reciteren:
- Jawel, dat is wel zo, maar kijk: er zijn mensen die van fietsen hóúden. Ze vinden het fijn om te doen. Ze houden van de bewegingen die je al fietsend maakt.
Er zijn er die fietsen in het bos,
er zijn er die komen op hun fiets de stad niet uit.
Ook zijn er mensen die op een fiets
zo snel mogelijk willen gaan.
Sommigen doen dat dan indoor
op een baan,
anderen doen het in de open lucht
in hun eentje
en weer anderen in wedstrijdverband
er zijn er zelfs, die fietsen Frankrijk rond
om uit te maken wie dat als snelste voor elkaar krijgt.
Dan heb je nog mensen
die fietsen zonder wielen
in een fitnesscentrum of thuis
op zolder
en heb je gehoord weleens
van de vakantiefietser?
De vakantiefietser is een merkwaardige subsoort
die voor zijn lol op de fiets op vakantie gaat
om nog maar te zwijgen over de wereldfietser,
die soms een jaar of nog langer
onafgebroken op zijn fiets gezeten
de wereld doorkruist.
Een andere curieuze soort
is de fietser die er niet op gericht is om vooruit te komen,
maar om overeind te blijven.
Balancerend zie je ‘m op wonderbaarlijke wijze
over hindernissen bewegen,
soms staat ie stil,
soms springt ie met fiets en al van niveau naar niveau.
Verwant aan deze variant is de crosser,
die wel springt met fiets en al
en soms meters ver door het luchtruim zweeft,
maar dat doet ie met hoge snelheid in de rulle grond,
wat me op nog een ander soort fietser brengt:
als ie klaar is zit hij van top tot teen onder de blubber
hele einden sjouwt ie met zijn fiets op zijn nek
in plaats van erop te zitten.
Laten we de waterfietser maar buiten beschouwing laten
en het zou best kunnen dat ik soorten onbesproken laat,
puur doordat ik ze vergeet,
ja nog terwijl ik dit zeg, denk ik bijvoorbeeld al
aan de fietstaxi
en de riksja.
De fiets bestaat dus omdat mensen ervan houden,
daar komt het wel op neer,
maar dat is één geslacht van redenen.
Een andere tak is die van de moraal:
fietsen verontreinigt niet.
Of misschien is fietsen ook sociaal:
fietsen doe je samen.
Daarenboven is fietsen in een stad
vaak sneller, efficiënter
en dus economischer
dan alle andere vormen
van vervoer.
Fietsen is ook
beter voor je gezondheid dan reizen
met de taxi, auto, metro of de tram,
het houdt je in beweging
en jij je fiets.
Je ziet tegenwoordig mensen met hun kroost
in een bakje aan de voorkant
van hun stalen ros
en mensen
fietsend met een aanhangwagen
achter zich aan.
Veilig is het ook,
dat fietsen
en terwijl je beweegt,
buiten in de frisse lucht,
peddel je in een paar uur tijd
gerust een kilometertje of zestig weg.
Als je het goed beschouwt, is fietsen
een wonderlijk fenomeen.
De fiets kan er niet toevallig zijn gekomen,
lijkt wel een natuurlijk verlengstuk van de mens.
Hoe zou het ooit geweest zijn
toen mensen nog geen fietsen hadden?
Het bestaan van de fiets is te complex,
met teveel aspecten van het mens-zijn verbonden
om alleen maar een menselijk product te kunnen zijn.
Zo zijn er lichtgewichtfietsen
van carbon,
zware, van staal,
met een dubbele stang,
fietsen met een rokkenzadel,
herenfietsen, damesfietsen,
crossfietsen, racefietsen,
vakantiefietsen, driewielers,
bakfietsen, ligfietsen,
vele fietsen zijn er,
elk naar zijn soort.
Op het water of erin gezonken
in een Amsterdamse gracht,
op wegen,
in bossen en zelfs,
al is het meestal maar voor even,
zweven fietsen
zoals we zagen in de lucht.
Vooral in Nederland
krioelt het van de fietsen,
elk naar zijn soort.
Degene die de fiets heeft uitgevonden, moet wel een vooruitziende blik hebben gehad, dat kan niet anders. Aanvankelijk was de fiets wellicht bedoeld als vervoermiddel, maar het is toch duidelijk dat hij geëvolueerd is tot veel meer dan dat.

Eindelijk is de spreker klaar met zijn litanie en krijgt een nuchtere persoon de kans om kort en krachtig op te merken:
- Wat een onzin zeg, fietsen zijn bedoeld om je te verplaatsen van A naar B en worden gemaakt in een fabriek. Een fiets is een product en anders niet. Dat is overigens gemakkelijk aan te tonen, ga eens een keertje met mij mee zo’n productieproces bekijken, dan zie je het met je eigen ogen.
Dat zit een medestander van de spreker van zojuist niet lekker en hij brengt in:
- Ook al zou je gelijk hebben – (ik ben heus niet van de achttiende eeuw) – dat verklaart nog niet waardoor of waarom mensen van de fiets zoveel meer dan een vervoermiddel hebben gemaakt. Wat de fiets voor mensen betekent, leer ik niet door een excursie te maken naar die fabriek van jou. Daarom blijf ik geloven dat fietsen ten diepste niet uit fabrieken komen, maar er altijd al zijn geweest. Zeg maar als een soort Platoons Idee.
Nukkig zegt de nuchtere persoon:
- Je hebt niets aan geloven als je weten wilt waar iets vandaan gekomen is.

Als u dit gesprek een tijdje hebt gevolgd, vraagt u wellicht:
- Wat gaat er mis in deze discussie?
In het geval dat ik uw gesprekspartner was, zou ik antwoorden:
- Dat kan van alles zijn, maar in elk geval hebben de participanten het over wezenlijk andere vragen zodat daar logischerwijs verschillende antwoorden op worden gegeven en vervolgens krijgen ze er ruzie over met elkaar. Net alsof iemand op de vraag: "wat is een appel voor een vrucht?" zegt: "Een appel is rond", waarop iemand anders kwaad betoogt dat zulks niet waar is omdat een appel niet rond is, maar eetbaar.
- Hoe lang hou je zo’n discussie vol? zou u dan wellicht willen weten.
Waarop ik zou inschatten:
- Gezien de geschiedenis van het gekrakeel tussen wetenschapsgelovigen (of scientisten, niet te verwarren met wetenschap en wetenschappers) en geloofswetenden (niet te verwarren met de sceptische, geletterde christen van David Hume die steeds vragen stelt bij zijn eigen geloof) die maar niet naar elkaar willen luisteren en zich vastbijten in hun eigen gelijk-van-de-benadering kan zoiets vele eeuwen duren.
----------------------------------
Deze tekst draag ik op aan Martien den Haan, een ex-leerling van het Roncalli, die de wereldbol rondfietst. Hij heeft er inmiddels in totaal zo'n 100.000 kilometer op zitten. In een e-mail vertelde hij mij dat hij tussendoor tijd heeft gehad om "The Selfish Gene" van Richard Dawkins te lezen.
________________________


________________________

zaterdag 21 februari 2009

Lokalen

Als het gaat over werkdruk in het onderwijs dan lijkt het te gaan over werkdruk op leraren. Dat is een eenzijdige benadering, althans in mijn interpretatie van het fenomeen. Zolang er teveel druk uitgaat van het werk dat gedaan moet worden, gaat dat ten koste van het onderwijs. Het kunnen dan wel de leraren zijn die er onder gebukt gaan, de leerlingen betalen er ook een prijs voor.
Je hoeft geen verstand te hebben van geldstromen in onderwijsland om te beseffen dat in veel tekortkomingen zou kunnen worden voorzien als er meer geld zou zijn. Het is immers zo dat zaken die door de mensen die kunnen weten wat goed is voor het onderwijs - de leraren - als verbeteringen worden voorgesteld vaak stranden op het argument dat er geen geld voor is.

Jarenlang heb ik met mijn spullen door de school gezeuld, van lokaal naar lokaal, precies zoals collega's in den lande dat vandaag de dag nog steeds moeten doen.
Ikzelf tref het de laatste jaren niet slecht. Oké, ik betoogde in een ander bericht al dat ik het in ons tijdperk van digitalisering nogal Spartaans vind dat er geen optimale informatietechnologie in de hele school aanwezig is, maar verder is het lokaal waar ik het merendeel van mijn lessen geef voldoende geoutilleerd. Ik hoef niet met krijt te werken, want er is een whiteboard, waardoor er niet na verloop van tijd gaatjes in mijn kleding verschijnen door de inwerking van agressief kalk, er niet op alles in het lokaal een grauwe laag stof ligt én zo heb ik geen last van exceem aan mijn handen. Er is een goed werkende tv met dvd-speler, aangesloten op een stereo-installatie; met de kwaliteit van het geluid zit het dus ook wel goed. Er hangen deugdelijke zonneschermen en verduisteringsgordijnen voor het raam. Aan één muur hangt over de volle lengte een stellage waarop werkstukken van leerlingen worden geëxposeerd. Ik beschik over drie kasten waarin ik takenbladen, nakijkbladen, boeken, studiewijzers, instructieschema's en allerlei ander lesmateriaal bewaar.
Alles bij elkaar is het heel aardig, maar het kan beter, want de kasten zijn gammel; van één gaan de deuren alleen dicht als ik ertegen schop, van een andere blijven ze alleen dicht als ik er een opgevouwen stuk papier tussen klem. De lades van het bureau vergen vaardigheid om ze te openen waarbij ze erbarmelijk piepende geluiden maken. De tafeltjes en stoeltjes zijn oud, groezelig en beschadigd. En ik hoef mij niet af te vragen of het op andere scholen beter is, op open dagen die ik bezocht met mijn kinderen constateerde ik dat dit op zijn minst een regionaal verschijnsel is.

Wanneer je aan het begin van een werkdag de school binnenwandelt, is het raadzaam even een controlebezoek te brengen aan de roosterwijzigingen op het mededelingenbord in de personeelskamer. Ik lees er dat ik het eerste lesuur in een ander lokaal zit.
Het is een lokaal met blackboard, dus ik begin ermee water en spons op te halen, zodat ik krijt na gebruik stofvrij kan bestrijden. Op het programma staat: "instructie over opdracht 49". Dit is een opdracht die meetelt voor een later schoolexamen. Leerlingen moeten met behulp van een aantal opdrachten het mensbeeld analyseren dat cineast Bert Haanstra presenteert in de film "Bij de beesten af", waarna ze er met drie eigen, beargumenteerde stellingen op moeten reageren. Pittige opdracht die vergt dat de docent duidelijke structuur aanbiedt.
Het is een grote groep. Eerst moet ik controleren op aanwezigheid, vervelend, want mijn leerlingenlijst ligt in het lokaal waar ik meestal zit (ik kan niet zeggen "mijn lokaal" want niemand heeft een eigen lokaal).
Dan blijken er een aantal leerlingen te zijn die in een ander tempo werken en die toch echt nieuwe studiewijzers nodig hebben. Die heb ik niet bij mij, er zit niet anders op dan opnieuw naar het lokaal te gaan waar mijn spullen liggen.
Staande voor de kast waar de papieren liggen, met naast mij het gepraat van een collega die daar op dat moment les geeft, probeer ik efficient te zijn: wat heb ik nodig? Dit blad, dat pakketje stencils, vergeet ik niets? Ik hoor waar de collega het over heeft, het is best interessant. Terug bij de klas waarin ik aan één groep leerlingen eigenlijk een lesuur lang instructie had moeten geven, deel ik haastig het vereiste papierwerk uit. Kort - te kort - leg ik uit hoe ze met de papieren moeten werken.
Het is tien voor negen. Ik begin mij opgejaagd te voelen, wil alvast de dvd op scherp zetten. Twee stukjes van tien minuten moeten de leerlingen ervan bekijken. Misschien als ik snel ben, kan ik een verkorte versie van de uitleg geven. Ik graaf in de bliksemschade die ik in de bureaulades aantref, vind een afstandsbediening, druk, druk, druk op de knopjes, maar de dvd gaat niet spelen. In mij gist het. Het ding is wel erg licht, zitten er wel batterijen in? Nee dus. Dan maar bedienen op het apparaat zelf. Dat gaat niet, de benodigde knopjes ontbreken. Op een draf ga ik weer naar - eh, u weet intussen wel waarheen.
Mijn collega zit achter het bureau, zodat ik haar moet onderbreken om te vragen of ze even opzij wil gaan. De la knarst luid bij het openen. Ik pak er de afstandbediening uit. Terug bij de gezellig kletsende leerlingen - zij hebben geen last van werkdruk, noch hebben zij er ook maar enige notie van hoe het mij intussen vergaat - ruk ik de batterijen uit de afstandsbediening die ik zojuist heb opgehaald en zet ze in de lege soortgenoot, maar als ik vervolgens verwachtingsvol op de knopjes druk, gebeurt er niets. Slap vallen mijn armen naast mijn lichaam. Wat nu?
Een nieuw licht gaat mij op. Is dit wel de juiste afstandbediening? Een vluchtig vergelijkend warenonderzoek leert mij van niet. Geweldig, dat was een reis voor niets. Voor de tweede keer graaf ik in de puinhoop in de lades van het bureau en ja hoor, daar diep ik een passende afstandbediening op die het - wonder boven wonder - blijkt te doen.
Het is negen uur. Dat ga ik dus niet meer redden, maar de klas maakt het niet veel uit, die kletst onverstoord verder.
Zelf inmiddels in hoge mate gedestructureerd, probeer ik voor de leerlingen structuur aan te brengen in de opdracht. Om kwart over negen denk ik dat ik er ben en andermaal vergis ik mij. Er ontbreekt een bladzijde waarnaar ik verwijs. Die takenbladen heb ik vorig jaar al gekopieerd en nu schiet mij te binnen dat er toen iets was fout gegaan in de kopieermachine. De ontbrekende bladzijde heb ik toen los erbij gekopieerd; er ligt nog een stapeltje in dat andere lokaal.
Voor de vierde keer vlieg ik heen en weer, deel de stapeltjes papier uit, geef nog enkele laatste aanwijzingen en dan roept een leerling:
'Maar op welke bladzijde staat dat dan?'
Ze blijkt wel het paginanummer dat ik heb opgegeven opgezocht te hebben, maar in een verkeerd takenblad.
'Ik snap er echt helemaal niets meer van', voegt ze er op hoge toon aan toe.
'Nee, ik ook niet', roept een andere leerling.
De bel gaat. Het is duidelijk: volgende les zal ik van voor af aan moeten beginnen.

Als er genoeg lokalen zouden zijn, zou dit soort primitief geschipper niet nodig zijn, overweeg ik naderhand, of ben ik nu kortzichtig? Voorlopig denk ik dat het goed zou zijn voor de leraar, als hij niet al na twee van zulke lesuren half gesloopt zou zijn. Die leraar zou dan scherper zijn bij het lesgeven aan de groepen die hij de rest van de dag nog voor zijn neus krijgt.
In het hier beschreven geval zou ik een kwartier hebben kunnen besparen. Ook dan was ik niet toegekomen aan de volledige vertoning van de twee keer tien minuten documentaire, maar ik had zeker de vertwijfelde leerling die mis had zitten kijken nog kunnen helpen. De uitleg had ik voor de hele groep naar behoren kunnen geven èn afronden.
Er is echter hoop zolang er mensen (van buiten het onderwijs) zijn die voorstellen om leraren minder vakantie te geven. Als het eenmaal zover is, kan ik na zo'n werkdrukke les tegen mezelf zeggen dat ik mij niet op moet winden. Ik krijg immers komende zomer de gelegenheid om het in te halen. Man, wat zal dát veel werkdruk van mijn schouders nemen.
________________________


________________________

donderdag 19 februari 2009

Onderwijs op maat

Ze is zestien, intelligent en zo onzeker over zichzelf als meisjes van zestien wel vaker zijn. Ze kan makkelijk in zes jaar tijd met mooie cijfers een atheneumdiploma halen.
Vandaag bekijken we haar vorderingen. Haar cijfers zijn wel oké, maar over haar tempo is ze ontevreden.
'Nu kan ik sarcastisch doen en zeggen: dan moet je harder gaan werken', zeg ik: 'maar dat weet je zelf ook wel, hè?'
Natuurlijk weet ze dat en ze neemt het zich ook telkens voor maar het mislukt steeds. Na wat heen en weer gepraat over motivatie en doen wat je je voorneemt, vraag ik haar waarom het eigenlijk een probleem is als ze er langer over zal doen? Bij ons op school kun je in augustus en in januari ook examen doen, dus wat is het probleem? Dat je een half of een heel jaar later van school komt? Dat je later afstudeert aan de universiteit? Maakt dat zoveel uit op een leven van tachtig jaar? Waar gaat het eigenlijk over? Waarom niet lekker relaxed gedaan en naast een diploma met mooie cijfers ook nog eens de herinnering aan een gezellige tijd meenemen als je onze school verlaat? Daar denkt ze even over na en ze weet eigenlijk geen goede argumenten om het niet op die manier aan te pakken.
Ik vraag of ze hier met haar ouders open over kan praten? Of verwachten die van haar dat ze het netjes in zes jaar zal doen en daarmee basta? Nee, met haar ouders kan ze daar wel over praten hoor.
'Weet u geen argumenten om er níét langer over te doen?' vraagt ze.
Ik lach kort en kijk dan peinzend naar een poster van Jezus als rockstar op een rode loper, getekend door een groepje derdeklassers. Ze lacht onzeker, alsof ze al begrijpt waarom ik niets zeg: zulke argumenten zullen wel niet bestaan. Inderdaad moet ik er even over nadenken, maar dat heeft er ook mee te maken dat ik leerlingen meestal hun eigen argumenten laat aanvoeren, zowel in mijn vak als voor de motivatie van hun studie.
In dit geval moet ik haar wat argumenten aan de hand doen, dat is duidelijk, dus ik leg uit dat je achterblijft als je vroegere klasgenoten hun diploma al hebben. Je komt ze later tegen en ze vertellen over hun nieuwe leven in hun nieuwe stad met hun nieuwe studievrienden op hun nieuwe kamer en het is allemaal supervet en chill en zo. Ik zeg dat leerlingen die er langer over doen mij dat vertellen. Dat ze daar van balen. Dat ze echt een toffe tijd op het Roncalli hebben, leuke sfeer en zo, maar stuk voor stuk zijn ze het zat na een verblijf dat langer duurt dan de vijf of zes jaar die ervoor staan.
'Dat is één', zeg ik en ik raak op dreef. Ik vertel haar dat je in een klas terecht komt waarin leerlingen zitten die er dus langer over doen. Sommige kiezen daar bewust voor, andere kunnen op die manier een diploma halen dat anders te hoog gegrepen voor ze zou zijn en er zijn er ook die tijd verloren hebben door persoonlijke omstandigheden.
'Allemaal niets mis mee, maar zie jij jezelf tussen die leerlingen lekker op je gemak goede cijfers scoren en onder je niveau presteren?'
Als ze al weg is, bedenk ik nog een argument: de voldoening die je ervaart als je je gestelde doel realiseert. We spreken af dat ze het er met haar ouders over zal hebben en dat ze een beslissing gaat nemen waarop ze niet meer terug mag komen. Ze denkt dat ze al wel weet wat het worden zal en ik ben het met haar eens. Natuurlijk moet ze gaan voor zes jaar met een examen in mei. Natuurlijk moet ze gaan voor mooie cijfers.

Vlak voor het einde van ons gesprek vertelt ze dat ze vaak boven haar boeken gaat zitten en dan moet ze wéér van die stomme oefeningen maken. Weg goede voornemens, weg concentratie. De computer is dichtbij, en msn.
Ze kan het zonder die oefeningen. Misschien kunnen we daar eens naar kijken als ze een beslissing heeft genomen? Misschien moeten we met sommige leraren overleggen of ze oefeningen over mag slaan? Ja, dat zou ze graag willen. Hoe streng controleren docenten eigenlijk wat je allemaal hebt gedaan voordat je een toets of schoolexamen mag doen? Dat verschilt nogal. Laatst heeft ze een toets gedaan en ze scoorde er een mooi cijfer voor zonder dat ze ook maar één oefening had gemaakt. Ze snapt het meestal wel als ze het een keer doorgelezen heeft, zegt ze.

Op mijn fiets op weg naar huis fantaseer ik erover hoe mooi het zou zijn als we elke leerling onderwijs op maat zouden kunnen bieden. Met kleinere klassen, met minder administratief geneuzel voor hoogopgeleide leraren en per saldo meer tijd voor de leerlingen zou deze zestienjarige, intelligente en onzekere leerlinge wellicht in vijf jaar tijd haar atheneumdiploma kunnen halen, een jaar sneller dan normaal en wie weet, zou de grotere uitdaging wel precies zijn wat ze nodig heeft als motivatie.
___________________

___________________

maandag 9 februari 2009

Muziek of me ziek melden

Afgelopen oktober ben ik in Brussel naar een concert van Ska-P geweest. De band maakte furore in de jaren negentig en ik leerde ze kennen nadat ik The Locos (een sideproject van de zanger van Ska-P) zag op Festival Dour 2006. Dit is geen musical review blog, dus ik zal mijn beschrijving beperken tot de opmerking dat ze vrolijk klinkende, Spaanstalige maatschappijkritische liedjes maken.

Waarom weet ik niet, maar ongeveer vanaf de tijd dat ik naar dat concert in Brussel ben geweest, bewaar ik de toegangskaart in mijn schoolagenda. Het ding ligt daar tussen allerlei andere papieren en het ligt mij niet in de weg, zodat het blijft waar het is.
Naar het kaartje in mijn opengeslagen agenda wijzend zei dinsdag ineens een jongen:
'Hé, Ska-P! Die zijn echt vet.'
Hij is een jaar of achttien, dus hij zou Ska-P nog bewust meegemaakt kunnen hebben, flitste het door me heen, maar eigenlijk vermoedde ik dat hij zo'n jongen is die steeds actief op zoek gaat naar nieuwe muzikale ervaringen. Enthousiast (en om de patser uit te hangen) vertelde ik hem waar en wanneer ik ze heb zien optreden 'en vrijdag ga ik er weer heen, in Amsterdam, samen met mijn zoon'.
We praten even over Ska-P in het algemeen. Hij vertelt dat ze ook een sideproject hebben onder de naam "The Locos" en als ik er nog een vette schep bovenop doe door te vertellen dat ik die óók gezien heb, zegt hij:
'Ik voel eerlijk gezegd wel wat jaloezie opkomen'.

Het is vrijdag. De wekker verscheurt het niets, hetgeen uit de aard der zaak slechts een constatering achteraf kan zijn. Ik voel het meteen: foute boel. Bovenin mijn schedel zit een zware, alle aandacht opeisende hoofdpijn. Voorzichtig ga ik zitten. Nee, het is geen vergissing, in tegendeel, ik moet mijn hoofd met twee handen ondersteunen om te voorkomen dat mijn los hangende hersenen niet in botsing komen met het dak van mijn schedel. Met moeite vergaar ik uit flarden van herinneringen een beeld van de dag die voor mij ligt. Met mijn hoofd in mijn handen zoals ik deed wanneer ik een kater had maar dat is lang geleden en gisterenavond dronk ik niet meer dan een half wijntje, strompel ik naar de medicijnkast en neem er een kaartje met nog zes ibuprofens uit. Om te beginnen slik ik er twee, maar drie kwartier later is de hoofdpijn niet minder geworden. Inmiddels heb ik gedouched en licht ontbeten.
Moet ik me vandaag dan maar ziek melden? Ik kan zo niet voor de klas gaan staan. Zijn er zaken die niet gemakkelijk kunnen worden uitgesteld? Ja dus: twee eerste klassen die ik moet vertellen wat ze voor hun toets moeten leren en een afspraak met ouders. "Ziek zijn overkomt je, maar ziek melden is gedrag", bedenk ik mij maar wat mij vooral voor ogen staat: vanavond Ska-P in de Melkweg! Ik slik nog een ibuprofen. Een golf van misselijkheid gaat door mijn lijf.
Eenmaal op school aangekomen, merk ik dat de hoofdpijn een ietsjepietsje minder hevig is. Ik neem nog een ibuprofen. Het eerste lesuur doe ik rustig aan. De hoofdpijn maakt plaats voor ganzeveren. Zweverig draai ik het tweede, derde en vierde uur. De brugklassers merken aan mij dat ik "vaag" doe. Ik leg ze uit waardoor het komt en ze hebben er begrip voor, houden zich gedeisd, wensen mij beterschap. Jawel, de leerlingen bij ons op school zijn bijna altijd aardige, vriendelijke jonge mensen.
Met scherpe, stalen klauwen omklemt het monster in mijn hoofd opnieuw mijn grijze massa. Er zit niets anders op, ik zal mijn zoon moeten gaan bellen dat het voor mij vanavond waarschijnlijk niets wordt. Gelukkig zou er nog een vriend meegaan, zodat hij niet alleen hoeft of nog erger: in dat geval dan ook maar niet zou gaan. Nee, hij vindt het prima als er in mijn plaats een leerling van achttien mee zou gaan, zegt hij desgevraagd. Ik zoek de jaloerse jongen van afgelopen dinsdag op en vertel hem het grote nieuws:
'Als je wilt, kun je mijn kaartje overnemen, ik ben zelf namelijk ziek.'
Jammer, hij heeft al iets, hij kan niet.

Om half drie zit ik tegenover de ouders met wie ik een afspraak had en hun dochter, een mentorleerling van mij. Ik hoor ze praten en mezelf antwoord geven, maar het lijkt van erg ver te komen. En daarna kan ik naar huis. De avond breng ik slapend door op de bank, maar niet voordat ik eerst naar het toilet ben geweest om eindelijk over te geven.
'Het was supervet', vertelt mijn zoon de volgende dag. Hij baalde nogal dat ik niet mee kon, maar ik heb hem op het hart gedrukt er volop van te gaan genieten en dat heeft ie kennelijk gedaan. Mijn ticket heeft hij nog kunnen verpatsen voor dertig euro.
Het is zaterdag. Ik heb lang geslapen en ik voel mij kiplekker.
________________________


________________________

woensdag 4 februari 2009

Één lesuur.

Zodra ik het lokaal binnenkom, stellen twee leerlingen zich op naast mijn bureau, elk met een pen in de hand. Eén van hen sprak mij gisteren in de mediatheek al aan om te vertellen dat ze voor vandaag toets had afgesproken met mij en hoe dat nu moest want ze was overgeplaatst van de vierde naar de vijfde. Nee, vrijdag in haar nieuwe klas kon het niet, want, legde ik uit:
‘Daar ben ik met andere dingen bezig, ik heb er een planning gemaakt die geen ruimte geeft om iets anders tussendoor te doen’.
Op het moment dat ze er tegen mij over begon, was ik druk in de weer met iets anders.
‘Eh, ik weet het even niet’, was het enige dat ik zo één, twee, drie wist uit te brengen.
Of het dan misschien in één van mijn mediatheekuren kon? Om daar antwoord op te kunnen geven, zou ik mijn agenda moeten pakken en die had ik niet bij mij.
‘Kan het niet gewoon morgen in je oude groep?’ vroeg ik: ‘Dat je daar nog voor één keer naar toe komt?'
Zij had haar agenda wel bij zich, ze keek er in en zag welk vak ze dan volgens haar nieuwe rooster zou hebben, maar ook dat ze nog geen boeken had voor dat vak, dus dat ze eigenlijk niet veel zou kunnen doen. Dat was dan geregeld.
‘Nog wel eerst met die collega bespreken, hoor, niet zomaar op eigen houtje wegblijven daar’, riep ik haar nog na.

Ik kijk het lokaal rond en zie dat veel leerlingen sinds de vorige keer uit deze klas zijn verdwenen, die zijn allemaal over naar de vijfde en ik zie dat er ook twee nieuwe leerlingen uit de derde zijn bijgekomen.
Snel trek ik mijn bureaulade open, gris er een aantal toetsvelletjes uit, geef elk van de leerlingen twee velletjes. Uit de kast pak ik de map met toetsen. Ze moeten in stilte kunnen werken, vind ik. Ik wil snel op zoek naar een leeg lokaal of een ander stil hoekje in de school.
‘Hier zijn onze opdrachten, meneer, die moesten we eerst nog inleveren. Kijkt u het deze les even na? Dan kunt u aftekenen dat we het gemaakt hebben.’ Ze leggen hun spullen op mijn bureau.
Inwendig zucht ik en been dan met grote passen het lokaal uit, de twee leerlingen volgen mij. Aan het einde van de gang tref ik een leeg lokaal aan. Één leerling kan hier aan de slag. Het arme kind dat mij verder volgen moet op zoek naar nog een rustig plekje kan mij nauwelijks bijhouden. Boven bij de docentenwerkruimte vind ik een tafel met een stoel voor haar.
Bijna in looppas haast ik mij terug naar mijn lokaal. De nieuwe leerlingen moeten takenbladen en studiewijzers krijgen en ermee op weg geholpen worden. En dan is er de groep die vóór de kerst uit de derde is overgekomen. Die komen er steeds al min of meer bekaaid vanaf, omdat ik druk ben geweest met de leerlingen die over moesten naar de vijfde.
Ach, ik wist wel dat er weer een hergroepering op stapel stond, dat was ons per e-mail verteld. Toch voelt het als een overval. Ik ruk de deur van mijn lokaal open, storm naar binnen en zie een jongeman naast mijn bureau staan, die mij doodleuk vertelt dat hij toets komt doen. Ja, hij stond inderdaad ingeschreven voor vandaag. Ik doe boos tegen hem, vertel hem dat je het niet kunt maken te laat te komen voor een toets, dat je dat straks bij het examen ook niet hoeft te flikken, dat ik eigenlijk een 1 zou moeten noteren. Hij kijkt bedremmeld, trilt zelfs een beetje. Onmiddellijk voel ik spijt over mijn harde toon. Met veel poeha maak ik hem duidelijk dat ik te goed ben voor deze wereld en vooruit dan maar enzovoort.
'Je moet dan natuurlijk wel je uitgewerkte opdrachten en je cijferkaart hier achterlaten', voeg ik er aan toe. Hij begint aan een uitgebreide speurtocht tot in de diepste krochten van zijn smoezelige rugzak. Inwendig sta ik onder stoomdruk, wat ik natuurlijk professioneel weet te verbergen. Wanneer hij tenslotte het vereiste papierwerk gevonden heeft, volgt opnieuw een speurtocht naar een rustige locatie en we vinden er zowaar nog één.

Ach, wat een brave leerlingen zijn de achtergeblevenen toch.
Ze zitten rustig te werken op één leerling na. We hebben nog 35 minuten tot onze beschikking. Aan de twee nieuwelingen beloof ik dat de laatste tien minuten voor hen zijn, want ik moet dringend een aantal dingen uitleggen aan de grotere groep. Beetje jammer dat van de grotere groep er twee leerlingen niet zijn. Die zal ik dan apart nog weer een keertje bij moeten praten. Juist als ik adem gehaald heb om uitleg te gaan geven, staat een leerling op, loopt op mij af en steekt een arm uit. In haar hand houdt ze een schrift en een aftekenkaart.
‘Kunt u dit aftekenen, meneer?’ Ze heeft haar opdrachten gemaakt en dan moet dat op een cijferkaart worden genoteerd en ik moet het ook in mijn eigen administratie bijhouden.
Een vluchtige inspectie van haar werk leert mij dat er nog wel het één en ander aan mankeert. Met name één ding valt mij op en daar haak ik dan meteen maar “klassikaal” op in, door toe te lichten hoe je die opdrachten zo kunt maken dat je er optimaal profijt van hebt bij het leren voor je toets. Eindelijk kan ik dan beginnen aan de uitleg over opdracht 5, in overeenstemming met het programma dat ik voor deze les in gedachten had. Een blik op mijn horloge leert mij dat ik niet verder zal kunnen komen dan een inleiding. Als ik eenmaal bezig ben, stel ik tussendoor vragen aan leerlingen die daar uitgebreider op ingaan dan gezien de tijd wenselijk is, terwijl het juist prettig hoort te zijn als leerlingen zich betrokken tonen. Nog zeven minuten heb ik als ik met mijn uitleg op een punt bent aangeland waar ik goed kan stoppen om de draad volgende les weer op te pakken.

De nieuwelingen krijgen van mij de benodigde papieren. Eigenlijk moeten ze dit moduul beginnen met het bekijken van de film “Yasmin”, over een jonge, goed geïntegreerde moslima in een Britse industriestad. Een beknopte beschrijving van veel knelpunten die optreden wanneer twee verschillende culturen tot elkaar zijn veroordeeld binnen één samenleving krijgen ze er op een A-4tje bij en de kijkopdracht bij de film luidt: noteer elke gebeurtenis uit de film waarvan jij denkt dat die samenhangt met één of meer van de knelpunten en vermeld erbij om welk(e) knelpunt(en) het gaat. Die opdracht kunnen ze uiteraard niet zonder voorbereiding uitvoeren en voor die voorbereiding heb ik tijd nodig. Ik zal de knelpuntenlijst met ze moeten doornemen. Ze vertellen mij dat er binnen afzienbare tijd nog meer leerlingen uit de derde komen. Tja, wanneer dan? Ze weten het ook niet precies. Komende week moet ik dat dan eens aan de leerprocesmanager van de derde jaarlaag vragen.
Omdat het vanwege verschillende voor de hand liggende redenen handiger is als ik ze tegelijk met de nog te verwachten leerlingen naar "Yasmin" laat kijken, kunnen ze maar beter met de opdrachten beginnen in plaats van met de film, maar één van hen heeft het boek voor mijn vak nog niet binnen van boekenhuis "Iddink".
`Ja, het is wel besteld, meneer.’
Voor de zekerheid leg ik toch maar uit hoe ze de opdrachten moeten maken. Ik heb dat een half uurtje geleden aan de anderen uit deze klas uitgelegd, maar toen letten deze twee niet op, omdat ze niet wisten dat dat ook al voor hen bestemd zou kunnen zijn en ik had er ook even geen erg in. Ze zaten op dat moment ijverig voor een ander vak te werken met muziek in hun oren, in afwachting van uitleg die ik dus op datzelfde moment aan het geven was. Toch zie ik kans om een turboversie van de benodigde toelichting bij de opdrachten erdoorheen te jagen.

De bel toetert en ik zit middenin het lokaal, middenin een zin, bij de leerlingen aan tafel. Ik kijk achterom en zie dat mijn spullen over mijn bureau verspreid liggen. Open mappen, papieren, werk van leerlingen, mijn laptop. Een van de leerlingen die toets aan het doen was, komt binnen. ‘Kan ik mijn werk weer meenemen, meneer?’ Dat kan dus niet, want ik ben er niet aan toegekomen om naar het werk van welke leerling dan ook te kijken. Dus beloof ik dat ik het later op de dag bekijk en dat ik het terug zal leggen in het postvak van hun klas. Ik pak mijn spullen in terwijl er met veel herrie een brugklas binnenkomt. De collega die hen les gaat geven maakt een grapje:
‘Ik kom jou wegjagen’.
Het is ook een grapje, wat niet wegneemt dat ik mij opgejaagd voel.
Niet vergeten toetsen mee te nemen, hou ik mijzelf voor, want in de mediatheek zitten twee leerlingen op mij te wachten om een toets te maken. Ook heb ik er een afspraak met een mentorleerling, de mentoraatmap moet dus ook mee. Met mijn armen vol papieren en mappen, en mijn tas met laptop over mijn schouder wil ik het lokaal verlaten. Mijn collega vraagt wat dat voor tassen zijn die hier nog staan? Oh ja, die zijn van die twee die nog toets aan het maken zijn.
‘Wil je ze alsjeblieft daar in het hoekje zetten?’ vraag ik.
Er zitten drie leerlingen op mij te wachten in de mediatheek. Twee hebben een lesuur nodig voor het maken van die toets. Ik heb haast. Een van de twee leerlingen die nog met de toets bezig was, komt er net aanlopen. Ik neem de toets in ontvangst. Tja, die laatste toets moet ik toch ook eerst hebben. Dan maar een omweg maken om hem ter plekke op te halen. Die jongen was tenslotte zelf te laat, dus de beschikbare tijd is nu wel om.

Daar ga ik dan. En over één lesuur zit ik weer gewoon in hetzelfde lokaal waaruit ik nu hals over kop moet vertrekken.
________________________


________________________

zaterdag 31 januari 2009

Ziel en lichaam (1)

Op vijftig stellingen die elk een mensbeeld vertegenwoordigen moeten de leerlingen schriftelijk in drie regels reageren door te vertellen of en waarom ze het er wel of niet mee eens zijn. In de les discussiëren we over enkele van deze stellingen die zij zelf uit de lijst selecteren. Zo bereiden zij zich voor op een studie van het denken over de mens binnen het humanisme. Dat zo’n discussie soms een andere kant op kan gaan dan ik voorzien had, blijkt wanneer de leerlingen kiezen voor de stelling “lichaam en ziel werken tijdens een mensenleven tijdelijk met elkaar samen”. Ik denk dan aan de eeuwenoude discussie over dualisme, die al woedde toen Aristoteles het met Plato oneens was, aan Descartes die dacht dat de verbinding tussen ziel en lichaam in de pijnappelklier te lokaliseren is, aan Merleau-Ponty die een dubbelzinnige twee-eenheid zag in lichaam en ziel of aan Ryle die het dogma van de geest in de machine verwierp.

Helemaal vreemd aan de filosofie is het gesprek dat zich ontwikkelt ook weer niet, want het gaat al snel over de (on)sterfelijkheid van de ziel en dat is inderdaad gedurende enkele millennia het punt geweest waar het om draaide als het over lichaam en ziel gaat. Dat ik de argumenten die leerlingen aanvoeren om te pleiten voor onsterfelijkheid niet had zien aankomen, ligt aan mijn kortzichtigheid, want ik had kunnen weten waar zij hun informatie vandaan halen: de tv. En op tv blijkt in verband met het onderwerp waar we het over hebben het programma “The Ghost Whisperer” van Derek Ogilvie hoge kijkcijfers te scoren. Tot op dit moment heb ik nog nooit van het programma gehoord. Het begint ermee dat een leerling “Char, Het Medium” ter sprake brengt. Klasgenoten weten onmiddellijk te vertellen dat Char is ontmaskerd en iedereen had toch altijd al kunnen zien dat zij nep is? Wat doet ze nou helemaal? Een letter gokken en dan nog een beetje verder gokken net zo lang tot iemand een naam weet van een overledene die met die letter begint. Ja, ja, dat kan iedereen. (Typisch dat ik nou net weer wel de uitzending van “Zembla” heb gezien waarin haar werkwijze werd geanalyseerd.) Nee, dan Derek Ogilvie. Ik vraag waar die man vandaan komt en verneem dat hij uit Engeland komt en in Nederland werkt. Wat is er dan zo speciaal aan hem dat hij geloofwaardiger is dan Char? Ook daar krijg ik uitleg over: ‘hij weet dingen over mensen die hij niet kán weten, meneer’. Ik krijg het advies om op “RTL Gemist” een aflevering van zijn programma te bekijken en in een en dezelfde adem vragen de leerlingen of we niet de volgende les samen ernaar kunnen kijken? We zitten dan toch in het lokaal met het smartboard. Na een kleine aarzeling zeg ik ze dat toe.

Onderwijs is levendig, onderwijs is inspelen op interesses en belevingswereld van leerlingen en ik zie het als een uitdaging om dit zo te doen dat de eindtermen van het onderdeel waar we mee bezig zijn hoe dan ook worden bereikt. Ik klim thuis achter mijn pc en kies op de site van RTL een willekeurige uitzending van “The Ghost Whisperer”. Wat ik te zien krijg, overtreft mijn inschatting. Een minuut of vijf van het programma analyseer ik grondig door steeds de streaming video even stil te zetten, terug te spoelen en stukjes te herhalen, ondertussen schrijf ik drie kantjes A4 vol met aantekeningen. Wel krijg ik telkens de mededeling ‘closed’ te zien en dan kan ik niet verder. Ik moet eerst afsluiten en opnieuw beginnen. Zou dat aan de applicatie liggen waarmee de video wordt afgespeeld? Als ik een uitzending van het “RTL weer” op dezelfde manier probeer te behandelen, levert dat geen enkel probleem op. Eindeloos kan ik doorgaan met stop zetten, terugspoelen en herhalen.

Tegen een leerling die ik een paar dagen later in de mediatheek tegenkom, zeg ik dat ik inmiddels naar Derek Ogilvie heb gekeken. Ze vraagt nieuwsgierig wat ik ervan vond. ‘Dat vertel ik volgende les wel’, zeg ik.

________________________
Wordt vervolgd.

________________________

Ziel en lichaam (2)

(Vervolg van vorig bericht)

‘Als er mensen zijn die liever niet naar een programma kijken waarin geesten worden opgeroepen omdat je geloof dat niet toelaat of misschien vanwege ervaringen die je zelf hebt met dierbaren die zijn overleden of als je bang bent dat je er slecht van zult slapen dan mag je nu het lokaal verlaten’, zeg ik.
Alle leerlingen blijven zitten.
Eerst bekijken we zonder onderbrekingen de vijf minuten van “The Ghost Whisperer” die ik thuis heb geanalyseerd . Opnieuw stel ik daarna de leerlingen in de gelegenheid weg te gaan, dit keer voor het geval ze liever niet het risico lopen hun geloof in Derek Ogilvie te verliezen.
Een meisje twijfelt, maar als ik haar aanmoedig naar de gang te gaan, blijft ze toch liever zitten. Ondanks dat ze horen wil wat ik te zeggen heb, vindt ze het wel jammer, zegt ze.
Niet voordat ik heb uitgelegd dat het menselijk verstand een centrale waarde is in het humanisme en dat humanisten oproepen steeds je verstand te gebruiken als je informatie tot je neemt en vooral als je levensvragen beantwoordt, kunnen we beginnen aan de analyse.

Het programma opent met een spannende tune. Er worden beeldfragmenten van emotionele momenten vertoond, een vrouw vertelt dat haar zoon door een messteek om het leven is gekomen, we zien een foto van de jongen. Ononderbroken klinkt er een sfeermuziekje. Snelle beelden, versnellende muziek, type opening van een actualiteitenrubriek, teksten zoals “geboren met een gave”, “onverklaarbare gebeurtenissen”, “beschermengelen” en “overleden geliefden”. Een voice-over vertelt dat Derek met zijn gave het land rond reist om mensen te helpen. Zijn werkterrein is het theater, de 300 mensen in de zaal kent hij niet. Het is zonder enige voorkennis van hun verhalen dat hij contact zal proberen te krijgen met de geesten die ze bij zich hebben.

Tussendoor zet ik de film een paar keer stil om de leerlingen te attenderen op dingen die mij zijn opgevallen. Bijvoorbeeld dat alles wat ze zien gemonteerd is, dat teksten je kunnen beïnvloeden zonder dat je het merkt doordat je aandacht gericht is op de beelden, dat - om te beoordelen hoe objectief informatie is - het raadzaam is je af te vragen wie het programma maakt en hoe dingen worden gebracht en dat het hier niet gaat om een documentaire, maar om een theatershow van een commerciële omroep die hoge kijkcijfers nodig heeft voor de opbrengsten van reclames.

Derek komt de zaal binnen onder een staande ovatie, drentelt rond, maakt grapjes en dan begint het. De voice-over vertelt ons hoe wij moeten interpreteren wat we gaan zien: ‘Derek krijgt contact met een mannelijke spirit’. Het commentaar blijkt niet overbodig want Derek zegt dat hij ene Piet zoekt, maar niet dat deze Piet een geest is. Als we elke paar seconden het beeld even stilzetten, merken we dat Derek de suggestie weet te wekken dat hij van alles weet over deze Piet zonder dat hij ook maar één bijzonderheid zelf vertelt. Alle informatie komt van de nabestaande op de tribune. We zien hoe de nabestaande de microfoon al voor de mond heeft als zij in beeld komt, we horen op een bepaald moment zelfs dat zij wordt gesouffleerd. Derek stelt vragen, doet soms iets dat op een veilige gok lijkt maar het is niet zeker of er niet veel meer is gezegd dan wij te zien krijgen. En de vrouw vertelt hem zoveel hij maar horen wil. Derek maakt enkele keren een triomfantelijk gebaar. Het publiek klapt.

Eén ding springt eruit: Derek vertelt de vrouw dat Piet haar zoekt. Piet kan haar niet vinden terwijl enkele minuten geleden werd beweerd dat Derek contact krijgt met de spirits die de mensen bij zich hebben. Hij doet ook net of hij van Piet allerlei bijzonderheden over de vrouw verneemt (die zij hem zelf vertelt). Een leerling merkt op hoe vreemd dit is. Hoe kan die Piet (en laat staan Derek) dat allemaal weten als hij niet weet waar zij is?

Sommige leerlingen maken tegenwerpingen. Dit is een slecht voorbeeld. Er zijn toch echt dingen die hij van mensen wist zonder dat hij die kon weten. En of ik alleen dit heb bekeken of nog meer? Ik heb inderdaad meer gezien, bijvoorbeeld de naam van iemand uit het publiek van wie Derek dingen wist. Ff googlen en ik kan zelf die persoon een reading afnemen.
‘Tjonge, ik denk daar allemaal nooit bij na, ik kijk er gewoon naar’, hoor ik een leerling zeggen.
De bel gaat. De klas vertrekt. Een lesuurtje per week heb ik, zeg maar drie kwartier effectieve lestijd.

Tijdens het schrijven van dit verhaaltje raadpleeg ik “RTL Gemist” nog even. Na enkele keren pauzeren blokkeert de video. Ik log uit en in, probeer het een tweede keer. Maar het is gedaan, het beeld blijft zwart.
________________________
De naam “Piet” is verzonnen.

________________________

vrijdag 23 januari 2009

­­­­­Surveillance

Een collega vertelde mij ooit een bizarre anekdote. Hij had zijn dochtertje geleerd snoeppapiertjes niet op straat te gooien. ‘Als er geen prullenbak in de buurt is dan geef je het maar aan papa of mama’, zo had hij haar geïnstrueerd. Het brave kind zat in groep 4 van de basisschool toen ze een keer samen met haar klas van het schoolgebouw over de openbare weg naar de gymzaal liep. Mooie gelegenheid om iets lekkers naar binnen te werken en het papiertje gaf ze aan de juf, die er verbaasd naar keek en het op straat gooide.

Vandaag heb ik surveillance. Op elke tafel in de kantine staan twee afvalbakjes. Om de paar meter staat een vuilnisbak. De leerlingen hoeven hun arm vanaf maar weinig posities meer dan half te strekken om het plastic waarin hun repen en koeken gezeten hebben samen met de afgekloven kleffige korstjes van hun boterhammen níét op de grond te laten belanden.

Er liggen een papiertje van een Milky Way, een boterhamzakje, een platgetrapt kauwgumkaartje en een leeg Wickypakje waar nog een rietje uitsteekt verspreid over de vloer, tussen pratende en lachende leerlingen, het kauwgumkaartje zelfs tussen iemands voeten. Aan geen van de leerlingen in het bijzonder vraag ik om die zooi even op te rapen en in de vuilnisbak te gooien. Niemand voelt zich aangesproken, althans niet op de manier die ik had gewenst. Ze kijken wel naar me, maar dan alsof ze proberen in te schatten of ik het was die dat rare geluid voortbracht dat hun gesprek verstoorde. Ik verander van tactiek. Ik wijs een leerlinge aan en vraag hoe ze heet. Ze noemt aarzelend haar naam. ‘Mooi, Jetteke’, zeg ik: ‘Raap jij dat en dat en dat eens op en gooi het waar het hoort, wil je?’ Maar Jetteke voelt zich onheus bejegend want zij heeft dat daar niet neergegooid en als ik het vraag, heeft ze ook geen idee wie dan wel en pas als ik dreig met strafcorvee bukt ze steunend en kreunend en namopperend over “niet eerlijk” en “slavenbehandeling” om te doen wat ik haar kennelijk volkomen ten onrechte heb opgedragen.

Aan het einde van de pauze zeg ik tegen iemand van het onderwijs ondersteunend personeel:‘Het helpt wel dat er zoveel afvalbakjes en vuilnisbakken staan hè? Er ligt bijna nergens troep’. Daar denkt de aangesprokene anders over. Volgens hem komt het doordat ik de hele tijd streng kijkend rondloop. Hij vertelt dat er ook collega’s zijn die nergens op letten en dan ligt er net zoveel afval naast de bakjes als erin en bijna nog meer vuilnis op de vloer dan in de bakken. Hij kijkt er een beetje wanhopig bij. Over wie hij het meest wanhopig is, de leerlingen of de collega’s, kan ik moeilijk inschatten.

Als je het aan mij zou vragen, dan zou ik zeggen dat ik eerder baal van leerlingen die er een zwijnenstal van maken dan van een of andere collega die niet altijd even oplettend is. Want ja, het is de schuld van de leerlingen dat ik moet surveilleren, zij maken er een bende van. En dan moet ik weer aan die juf denken die het papiertje van het dochtertje van mijn collega op straat gooide. Ik zucht. Ik weet ineens niet zo zeker meer wiens schuld het is. Wanneer, hoe, door wie en waarom is ooit het eerste vuil achteloos op de schone straten van één van onze steden gesmeten? Hoe zag het zondige afval eruit na hetwelk het ooit zo propere Nederland voorgoed onbereikbaar is geworden en dat wat er nog van over is moet worden bewaakt door surveillerende docenten?

Hoe vaak ik leerlingen er ook op wijs dat ze nooit meer zouden hoeven corveeën als ze geen rommel zouden maken, het overtuigt hen niet. ‘Dat doen wij niet, meneer’, roepen ze om het hardst. Als ik vraag wie dan wel, dan weten ze het ook niet, maar zij in elk geval niet. Mij rest geen andere conclusie dan dat het een mysterie is, die vuilnisbelt die “niemand” er van maakt.

________________________

Jetteke is een verzonnen naam.
________________________

zondag 18 januari 2009

Tekst, tekst en nog eens tekst

Vandaag zat ik te studeren op het vak ‘psychologische antropologie” (zeg maar de studie van hoe de mens geestelijk in mekaar zit) , maar het lukte niet zo goed. Ik probeerde een rijtje “persoonlijkheidsfactoren” uit mijn hoofd te leren door te onthouden hoe ze in het boek werden beschreven. Maar in mijn hoofd dwarrelden gedachten die er niets mee te maken hadden als sneeuwvlokken door de lucht, daarbij de woorden en zinnen die ik bestudeerde verdringend.
Ik zei tegen mezelf dat ik mij concentreren moest. ‘Het móét’, zei ik streng. Aanstaande woensdag is het examen. Uitstellen kan niet. En ineens begreep ik de leerlingen op het Roncalli een stuk beter. Want wat zou ik doen als ik wel kon uitstellen? Het antwoord durfde ik niet te geven.

Opnieuw boog ik me over mijn boek. Dit vak lag mij niet zo. Toen het weer niet lukte, besloot ik hardop te gaan lezen. Hoe deden de leerlingen bij mij op school dit? Ze hadden natuurlijk een jonger stel hersenen dan ik, maar ik schatte in dat ze ook vaker te maken hadden met leerstof die ze niet interesseerde. Ik had tenslotte zelf voor deze studie gekozen en was er ook meer dan gemiddeld in geïnteresseerd. Dit vak was dan wel niet mijn favoriet, maar het was ook weer niet zo dat het me totaal niet boeide.

Maar goed, morgen moest ik weer werken. Vandaag moest ik studeren. Het was verbazingwekkend hoe vindingrijk mijn hersenen waren nu ze niet wilden doen waartoe ik ze probeerde te dwingen. De gekste dingen kwamen in mij op. Alles om me heen in mijn kleine gesloten studeerruimte was interessanter dan de hoofdstukken op mijn bureau, de kennis die ik over drie – drie nog maar! – dagen op grote, lege vellen A-4 papier zou moeten schrijven onder het streng toeziende oog van de docent.

Tekst, tekst en nog eens tekst. De docent van dit vak had er nooit iets meer van gemaakt dan dat. Hij kende zijn boek uit zijn hoofd en dreunde college na college de inhoud ervan op. En nu moest ik dat herkauwen.
Ik herinnerde mij dat ik onlangs ergens een onderzoek had gelezen dat uitwees dat leerlingen van tegenwoordig op een andere manier informatie verwerven dan via lappen gedrukte tekst. Ze zijn in hun vrije tijd aangesloten op een ipod, terwijl ze op internet informatie zoeken voor een “onboeiend” verslag dat ze moeten maken voor Levensbeschouwing, ondertussen “poppen er msn-venstertjes up” . Hun gsm ligt stand-by op hun bureau. De tv staat ook aan, maar dat is alleen voor de bewegende beelden. Jammer voor hen dat wij ze onze leerinhouden desondanks op de klassieke manier opdringen. Boeken, stencils, oefeningen. En we begrijpen het niet als ze beweren dat ze met muziek beter kunnen studeren dan zonder. Op school snijden wij ze af van hun digitale netwerk. De ipod moet af, de gsm moet uit, pc’s hebben we niet in de vaklokalen. Ze moeten luisteren naar mij of anders moeten ze stil aan het werk zijn. Uit hun boek. Teksten bestuderen. Oefeningen maken over de teksten. En tijdens vergaderingen met collega’s verbazen wij ons er over dat de leerlingen tijdens onze lessen iedere keer maar weer naar de mediatheek willen.

Ik speelde met de gedachte muziek aan te zetten, want nu ik mij maar niet concentreren kon, dacht ik mij ook ineens vaag van een of ander onderzoek te herinneren dat je met muziek erbij beter stof opneemt. Ik probeerde het zelfs en het liep heel snel op niets uit doordat ik wilde lúísteren naar de muziek.

Inmiddels was het een uur later en ik had nog geen letter extra opgenomen.Het idee begon post te vatten dat het geen zin meer had. Het was teveel, de tijd was tekort, wat had het nog voor zin om mijn best te doen? Dan maar een onvoldoende zonder te leren, dan had ik tenminste nog een leuke zondag gehad; alles beter dan de hele dag worstelen en alsnog een slecht cijfer halen.

Nu is het half tien 's avonds en ik kan melden dat het me toch gelukt is om te studeren. Ik vraag me af hoe ik dat voor elkaar heb gekregen? Eh... om te beginnen heb ik gedachten die alsmaar in me opkwamen opgeschreven om meteen daarna de aanvoer van prikkels in te perken: pc uit (als je je pc nodig hebt voor je werk, kun je ook msn en hyves uitzetten uiteraard), gsm ff ergens anders neergelegd. En hoe zit het met muziek? Tja, dat lijkt toch echt een persoonlijke kwestie te zijn. Nou, en toen ben ik gaan zitten blokken, soms hardop, soms met pen en papier. Als ik een stuk had doorgenomen, herhaalde ik het voor mezelf. Elk half uur ging ik even pauzeren.

Vanaf 13 februari worden de resultaten van de examens bekend gemaakt op "blackboard", de digitale omgeving van de universiteit. Duim voor me als je wilt.
________________________

________________________

zaterdag 17 januari 2009

Meer werken voor meer vrije tijd

Veertien jaar geleden begon ik in het onderwijs, 33 jaar oud was ik en ik had er 17 jaar werkervaring in de binnenvaart opzitten. We werkten er week-op-week-af, dus ik was 26 weken per jaar vrij. Aan wie ik dit ook vertelde, nooit was er iemand die vond dat mijn leven uit vakantie bestond. 'Tijdens die week aan boord verdien je die week thuis dubbel en dwars terug, neem ik aan', zeiden de mensen. En gelijk hadden ze. We verdienden zelfs nog een dik pak overwerk er bovenop.

Elke werkdag sta ik tegenwoordig om 06:00 uur op, ongeacht mijn lesrooster wil ik om 08u20 beginnen. Er is altijd genoeg te doen, meestal nakijkwerk. Dus ga ik bijtijds douchen, ontbijten, lunchpakketje klaarmaken, bakkie drinken en meestal op de fiets naar mijn werk.
Maar voor het zover is, lees ik de krant. Ik ben geabonneerd op Trouw, want daar staat veel in over het vak dat ik geef: Levensbeschouwing.
Eigenlijk ben ik dan al begonnen met werken. Van de 1659 klokuren die ik voor mijn salaris per jaar moet maken, zijn er 183 bestemd voor deskundigheidsbevordering. Per week bestudeer ik gemiddeld 4 uur de krant, waarvan grofweg de helft voor rekening van mijn groeiende deskundigheid komt, toch zo'n 104 klokuren op jaarbasis. Met hetzelfde gemak zou ik kunnen verdedigen dat ik met 208 uur krant lezen al meer dan voldoende tijd in de bevordering van mijn deskundigheid heb gestoken. Want als ik deze baan niet had, met welk doel zou ik dan op de hoogte moeten willen blijven van wat er in de wereld gebeurt?

Meestal fluitend en met muziek op mijn oren, fiets ik naar school. Het is nog donker, regelmatig moet ik inhouden voor laks fietsende schooljeugd, bulten vol boeken op hun rug. Voor hen is een nieuwe dag van sociaal netwerken begonnen bij het eerste meetingpoint dat ze passeerden, msn-gesprekken van de vorige avond worden in real life voortgezet.
Kwart over vijf, weer net zo donker als vanmorgen, terug op de fiets naar huis, luister ik naar vrolijke muziek van Ska-P.
De avond besteed ik aan studie. Mijn deskundigheid neemt er hand over hand door toe, maar de 1200 uur die ik er dit schooljaar mee bezig ben, past niet in de tijd die ik heb om deskundiger te worden. Ach ja, ik word er zelf ook een stuk wijzer van natuurlijk.

Toen ik in de krant las dat de Onderwijsraad het een goed idee vindt om leraren minder vakantie te geven teneinde de werkdruk te verminderen, vond ik dat best een raar voorstel, want ik dacht aan de 26 weken die ik ooit per jaar vrij had en dat ik in die tijd alles wat ik toch nog teveel werkte als overwerk kreeg uitbetaald en dat er desondanks nooit iemand tegen me zeurde dat ik altijd vakantie had en dat er nooit een collega over te grote werkdruk klaagde.
Leg dat naast een 36-urige werkweek met 29 dagen en 5 uur (nog geen 6 weken) vrije tijd per jaar of - zoals we het in het onderwijs geregeld hebben - dezelfde 36-urige werkweek geconcentreerd in veertig 41½-urige werkweken met 60 vrije dagen. Door in de rest van het jaar meer te werken, hebben we meer vrije weken. Ik vind het een prima regeling, in veel extremere mate was ik al gewend aan meer werken voor meer vrije tijd.

Op de binnenscheepvaart deed ik thuis niets voor mijn werk. In mijn vrije weken studeerde ik voor iets heel anders, waardoor ik uiteindelijk leraar ben geworden. En ik heb er nog geen seconde spijt van gehad. Alleen krijg ik zo nu en dan wél een sik van mensen van buiten het onderwijs die zich bemoeien met het onderwijs. Daar hadden we op de binnenscheepvaart geen last van, men had amper in de gaten dat wij schippers bestonden.
______________________
______________________

Schoolkeuze

Als filosofiestudent ben ik de oude Grieken veel dank verschuldigd, maar dat ze zich met cijfers hebben beziggehouden, neem ik ze niet in dank af. Het is namelijk weer de tijd van statistieken. Scholen en leerlingen in den lande worden elk jaar rond deze tijd geconfronteerd met getallen. "Wij middelbare scholen" komen met onze slagingspercentages en doorstroomgegevens in Elsevier magazine, dagblad Trouw en op de site van de onderwijsinspectie. Zo kunt u als ouder zien welke school goed is en welke niet zodat u gefundeerd de keuze voor of met uw kind kunt bepalen.

In een vierde klas behandelden we de islam. Voordat we daadwerkelijk gingen leren wat moslims geloven en doen, voerden we eerst klassengesprekken.
Een meisje riep: 'Ze moeten zich gewoon aanpassen'.
Ik schreef die kreet op het bord en vroeg de leerlingen om te vertellen wat ze onder "aanpassen" verstonden? Dat wisten ze wel: ze moesten hun vrouwen niet slaan, ze moesten Nederlands leren, ze moesten geen hoofddoek willen dragen op het werk, ze moesten niet steeds iedereen lastig vallen op straat. Het kon niet anders of de volgende vraag moest zijn wie "ze" dan waren? Ook dat wisten ze haarfijn te vertellen: de moslims natuurlijk, daar hadden we het toch over? Dus moslims waren mensen die geen Nederlands spraken, die allemaal een hoofddoek droegen, hun vrouwen sloegen en mensen lastig vielen?
Het heeft twee lessen geduurd voordat ik leerlingen uit deze groep iets genuanceerdere uitspraken hoorde doen en ik uit wat er werd geroepen, dacht te kunnen opmaken dat alleen bepaalde groepen jongeren mensen lastig vallen, dat hoofddoeken door islamitische vrouwen worden gedragen en niet eens door alle en dat bijvoorbeeld moslims die in Nederland worden geboren prima Nederlands spreken.
Dankbaar werk om te doen, leerlingen aanzetten om met andere ogen te kijken.

Een kennis van me die aan de andere kant van Nederland woont, vertelde me dat zijn dochter, ook vierdeklasser, met de klas tijdens maatschappijleer "Fitna" van Geert Wilders had gekeken. Toen hij er met haar over doorpraatte, bleek al snel dat ze op school nooit les over de islam had gehad, dat het kijken naar "Fitna" niet was voorafgegaan door gesprekken over de noodzaak die Geert Wilders dacht te zien voor het maken van zijn filmpje, niet over reacties op zijn film in Nederland of daarbuiten, noch over integratiepolitiek of iets van dien aard. Het enige dat de docent na het kijken had gevraagd was:
'Wie is er niet geschokt?' Niemand stak een vinger op.
Toen vroeg hij: 'Wie is er wel geschokt?' Iedereen stak zijn vinger op. En dat was de nabespreking. Mijn kennis vroeg aan zijn dochter of de les misschien voorbij was geweest? Ging de bel? Zouden ze er de volgende les nog op terug komen? Maar nee, ze hadden daarna nog wat voor zichzelf mogen werken op de computer.

Wat is goed onderwijs? U mag het zeggen. Als u samen met uw kind voor de keuze staat, komend schooljaar, dan benijd ik u niet. Eén ding mag duidelijk zijn: in de gegevens die u ter beschikking worden gesteld zult u lessen als die over islam of Fitna niet terug vinden.
__________________________

__________________________

Bedelen in den Haag

Samen met een collega heb ik nagedacht over ons onderwijs in de bovenbouw. Onze ideeën hebben we kenbaar gemaakt aan de afdelingsleiding. We kregen het verzoek een vragenlijst te ontwerpen om te onderzoeken hoe collega's tegen het een en ander aankijken. Dat deden we online, collega's kunnen 'm met een toegangscode invullen en wij hoeven niet te turven, de resultaten zijn onmiddellijk zichtbaar.
Afgelopen donderdag zouden we voor de eerste keer met een groep mensen bij elkaar komen om een studiedag over het onderwijs in de bovenbouw voor te bereiden. Ik wilde vooraf nog snel even de vragenlijsten uitprinten. Voor de zekerheid had ik ze gekopieerd naar een wordbestand. Je weet maar nooit, met die verouderde computers op school, dacht ik, straks kan ik weer niet uitprinten vanaf een site...

Documenten sla ik altijd op onder een ouder formaat op mijn laptop die ik zelf gekocht heb omdat ie me veel tijd, werk en ander archaïsch gedoe bespaart. Jammergenoeg is er geen geld voor laptops voor alle personeelsleden.
In mijn lokaal kan ik met mijn zelf aangeschafte laptop niet op het internet, wat een beetje jammer is, want het ontneemt me toegang tot didactische mogelijkheden, zoals werken met wiki's, blogs, twitters, youtubefilmpjes en hyves om maar enkele mogelijkheden te noemen. Maar ja, dan zouden er ook in elk leslokaal een aantal computers aanwezig moeten zijn.
Het zou trouwens ook nogal wat werk schelen als ik toegang tot een centraal leerlingvolgsysteem zou hebben. Ik zou dan bijvoorbeeld tijdens een mentorgesprek kunnen zien of collega's opmerkingen hebben gemaakt over een van mijn leerlingen. Of ik zou als vakdocent achter de naam van een leerling kunnen vermelden dat hij of zij bij mij al twee lessen weinig uitvoert. Ook zou ik cijfers in kunnen voeren en die zouden voor iedereen zichtbaar zijn: voor ouders, voor leerlingen, voor collega's. Je zou meteen kunnen zien om wat voor soort cijfer het gaat of je zou in één oogopslag vanaf elke plek in de school en zoveel plaatsen buiten de school als nodig is, kunnen zien hoe een leerling er gemiddeld voorstaat, hoe snel een leerling is, of een leerling misschien dyslexie heeft of langere tijd ziek is geweest of je zou kunnen invoeren dat een leerling afwezig is.

In de lerarenwerkkamer geef ik de schoolcomputer het bevel mijn worddocument vanaf een usb-stick uit te printen, want vanaf mijn laptop gaat dat niet. Ik heb namelijk geen toegang tot het intranet van de school. Er is niet genoeg personeel dat deze toegang voor mij kan regelen.
De desktopcomputer voor mijn neus geeft vreemde verknipte beelden te zien en verder is ie van het ene moment op het andere ontoegankelijk geworden. Mijn inschatting dat ie even tijd nodiig heeft om het ingewikkelde document te verwerken, blijkt correct. Er verschijnt na ongeveer vijf minuten een mededeling op mijn scherm: het is niet mogelijk het document uit te printen, het lettertype wordt niet herkend.
Later, thuis, probeer ik één pagina die zonder mopperen uit mijn printer zoeft. Maar ik print niet thuis uit, want inkcardridges worden door de school niet vergoed omdat uitprinten op school gedaan kan worden. Dat is wel jammer want toen dat nog niet kon, kregen we de helft van de kosten van één cardridge per jaar terug betaald.

Op onderstaande link kunt u een spotprent vinden van een opgehouden hand. Een hand met een gouden ring aan één van de vingers, een hand aan een pols met een Rolex erom, een pols die uit een witte boord steekt met een gouden manchetknoop eraan, een witte boord die uit een pak met krijtstreep steekt. "De handophoudende kapitalist" staat erbij. U en ik weten hoe rijkelijk de hand gevuld werd.
Misschien heeft iemand zo'n outfit voor me te leen? Dan ga ik 's een weekje in Den Haag uit bedelen voor het onderwijs.

_____________________

_____________________

vrijdag 16 januari 2009

Een doorsneedag in het onderwijs

Het eerste uur heb ik geen les. Ik ben van plan te beginnen met het doornemen van een stapel werkstukjes van Havo en Atheneum examenleerlingen. In de docentenwerkruimte is gelukkig niemand aanwezig, zodat er ook niet gekletst wordt; kan ik me lekker concentreren. Maar de telefoon gaat. Laat ik ff aannemen, denk ik, dan kan ik zeggen dat degene die ze zoeken hier niet is.
'Ah, jou zocht ik net', zegt onze receptioniste opgetogen: 'Ik heb hier de moeder van Marjolein Hagersma, kan dat even?'
Moeder Hagersma heeft die morgen onenigheid gehad met haar dochter en nu is ze ongerust of haar dochter wel op school is gearriveerd. Misschien dat ik, haar mentor, even zou willen gaan kijken?
Ik zoek op het internet het rooster van Marjoleins groep op. De leerlingen blijken niet allemaal hetzelfde vak te hebben op dit moment. Ik denk even na: waarschijnlijk zit ze bij scheikunde. Voor de zekerheid onthou ik ook het nummer van het lokaal waar de andere leerlingen uit die groep nu geschiedenis hebben en dat is maar goed ook want ik heb verkeerd gegokt zodat ik ook nog even naar de andere kant van de school mag wandelen. Ik kom erachter dat ik niet door de mediatheek kan, want die is vanmorgen gereserveerd voor examens van januarikandidaten. Dan maar omlopen. Marjolein zit in haar lokaal. Nu moeder nog terugbellen. Ik pak mijn mobiel, maar bedenk me: toch maar liever bellen met de telefoon van de school hoewel dat wel weer helemaal aan het andere eind van de school is.
Als tenslotte mevrouw Hagersma gerustgesteld is, kijk ik op mijn horloge. Het is negen uur, ik heb nog twintig minuten. Nou ja, het is niet anders, verzucht ik bij mijzelf, dat hoort ook bij het mentoraat. Ik besluit het resterende kwartier te gebruiken om e-mail te checken.

Deze dag heb ik eerst twee uur les, waarna ik door een collega, die nu een uur in mijn lokaal is ingeroosterd word aangestaard, terwijl mijn bureau nog vol spullen ligt. Na dit lesuur mag ik hier weer terugkeren. Mijn collega zet alvast zijn tas op mijn bureau, tussen mijn papieren, rekenmachine en laptop. Zo snel ik kan, veeg ik mijn zaken bij mekaar, sorteer hier en daar nog wat, ruim dingen op, de kast in. De collega is al met zijn les begonnen, wat op zich wel prettig is, want de klas die hij bij zich heeft, maakte herrie voor drie klassen.

In de mediatheek had ik afgesproken met twee mentorleerlingen, één in de eerste helft van het lesuur, één in de tweede. Maar dat is waar ook, de mediatheek is dicht. Er zijn twee ingangen, waar komt mijn leerling vandaan? Ik ben trouwens al laat, maar dat gebeurt vaker, hopelijk wacht hij even. Dat valt tegen, hij is nergens te zien. Althans niet bij de versperde ingang waar ik sta. Ik moet dan maar naar een computer in de docentenwerkruimte gaan om op het rooster op te zoeken waar ik de leerlingen kan vinden. Uiteindelijk vind ik ze, ik voer begeleidingsgesprekjes met ze en daarna heb ik nog drie lesuren, onderbroken door een pauze.

Tussen 15h30 en 17h00 doe ik nakijkwerk, althans, dat was de bedoeling. Als ik een half uurtje bezig ben, komt er een leerprocesmanager binnen die met mij van gedachten wil wisselen over een van mijn mentorleerlingen. Dat duurt meer dan een half uur.

Als ik mij om vijf uur klaar maak om naar huis te gaan, denk ik na over morgen. Welke uren heb ik dan vrij om na te kijken? Voor het antwoord zal ik mijn agenda moeten raadplegen, zo uit mijn hoofd weet ik alleen dat het een doorsneedag in het onderwijs belooft te worden.
____________________
Marjolein Hagersma is een verzonnen naam
____________________