donderdag 23 april 2009
Bevooroordaled
Vanaf het pad van de overburen kwam een meisje lopen, ik schat een jaar of vijftien oud, een mooi meisje in strakke spijkerbroek, het dikke roodblonde haar op een staart. Ze rookte een sigaret. De Lonsdalejongen draaide zich half om en begon te lopen. Ik zag zijn gezicht vanaf de zijkant, een lichtgetint gezicht had hij, zijn mond hield ie geopend, zijn tanden ontbloot. Hij liep strompelend met X-benen. Ik denk dat hij ongeveer van dezelfde leeftijd was als het meisje. Ze zouden leerlingen van onze school kunnen zijn, maar ik kende ze niet.
In de rolstoel zat een klein jongetje dat ik al vaker had gezien. Ook hij had een donkere huidskleur, donkerder dan die van de Lonsdalejongen. Anders dan de vorige keren dat ik iemand met hem zag rondrijden, had hij nu een gipsbroek aan. Van zijn middel tot onder zijn knieën zat hij met twee benen in het gips.
Het meisje had een blanke huid. Ze duwde de rolstoel. Ik zag hen gaan en bedacht me dat ik zonder dat jongetje in de rolstoel en zonder het moeilijk lopen van de Lonsdalejongen nog steeds met argusogen naar hen gekeken zou hebben en mij afgevraagd zou hebben wat ze in onze straat aan het uitvreten waren?
Doordat ik op een hoek woon, kon ik hen volgen terwijl ze zich van mij af bewogen. Het meisje stopte even, nam een trekje van haar sigaret, gooide het hoofd in haar nek en blies de rook recht omhoog. Ze begon wat aan het jongetje te sjorren, misschien lag hij niet lekker. Toen ze zich weer in beweging zette, kon ik zien dat het een zwaar karwei was, ze moest duidelijk kracht zetten.
De Lonsdalejongen, die een meter of vijftien voor de rolstoel uitliep, wachtte even toen het meisje probeerde het jongetje te verleggen. Hij riep iets, het meisje keek op en lachte.
Deze jongeren, ‘s zondagmiddagse voorbijgangers in mijn straat, doorkruisten het bevooroordeelde beeld dat ik van mijn onbevooroordeeldheid heb.
________________________
________________________
zondag 12 april 2009
Het Opium Van De Leraar
Als docent ben ik graag vriendelijk, duidelijk, belangstellend, begripvol desnoods en als ik half denk dat ik ergens een leerling hoor zeggen dat zij of hij het niet snapt, weet ik niet hoe snel ik mij er heen moet spoeden om uitleg te geven. Uitleggen is het liefste dat ik doe, uitleggen is mijn hobby en ik heb er mijn beroep van gemaakt. Graag zou ik altijd uitleg geven. Niet letterlijk de hele dag praten om opgave na opgave aan het verstand van suf gelulde leerlingen te peuteren, nee, in mijn Uitlegwalhalla komen de leerlingen geïnteresseerd naar mij toe nadat ze een oefening hebben gemaakt en met behulp van een nakijkboekje hebben nagekeken. Ze zeggen tegen mij dat ze “opdracht zeven” fout hadden en dat ze het goede antwoord hebben overgeschreven en ze hebben er ook nog over nagedacht. Hun gemotiveerde en actieve studiehouding ten spijt komen ze er niet uit en dan kom ik in beeld.
Stap voor stap ga ik samen met de leerlingen na tot op welke hoogte ze het nog begrepen hebben. Ha! Ik constateer dat ze al veel weten over de stof. De links naar internetsites in het boek hebben ze ook werkelijk bezocht, de teksten hebben ze gelezen, de online-documentaire van veertig minuten hebben ze bekeken. Dat stelt mij in de gelegenheid om er voorbeelden bij te halen, illustraties voor het geestesoog van de leerlingen op te roepen. We praten bijna op gelijk niveau, slechts onderscheiden door eruditie van mijn kant en intellectuele honger van de hunne. Ooit zullen zij mij voorbij streven: leerling overtreft meester.
De sporadische momenten waarop inderdaad een leerling verder doorvraagt over de stof dan ‘wat moeten we kennen voor de toets, meneer?’ of de zeldzame keren dat in de ogen van die ene leerling het inzicht leesbaar is, voeden de droom, het Uitlegwalhalla, het Opium Van De Leraar.
Waar anders dan op een school als de onze waar leerlingen zelfwerkzaam geacht worden te zijn, zou de zojuist beschreven utopie realiteit kunnen worden? Vandaag heb ik groep X. De leerlingen komen binnen en wie het eerst zover mogelijk achterin het lokaal zit, zit goed, dat wil zeggen, kan het verst onderuit zakken. Er zijn twee leerlingen die hun spullen uit hun tas pakken en aan het werk gaan, zij zitten wat verder naar voren. Ook op de achterste rijen vist een aantal leerlingen een boek of een schrift op uit tas of rugzak, legt het op tafel en vouwt dan afwachtend de armen voor de borst. Anderen hebben het te druk met sociaal netwerken, hun tafel blijft leeg.
In tegenstelling tot mijn doorsnee werkwijze spoor ik niet direct iemand aan om iets te gaan doen voor mijn vak. Op mijn bureau ligt een stapel toetsen en werkstukjes van leerlingen. Ik sorteer de stapel. Werk van leerlingen die langer dan een jaar niet meer op school zitten, kan weg, de rest bewaar ik nog een tijdje. Wie weet komen de rechtmatige eigenaars er nog een keer om. Als de les twaalf minuten oud is, kijk ik het lokaal rond. Nog altijd zijn er niet veel leerlingen aan het werk gegaan, op hun tafels ligt nog steeds niets. Zuchtend spreek ik hen aan, ze kijken naar me en in hun ogen lees ik dat ik voor hen een wezen ben uit een verre, vreemde wereld, een soort “meneer”.
________________________
________________________
zondag 5 april 2009
Zijn leerlingen leuk?
In het jaar 1515 zei de godin Zotheid(1) over jonge mensen:
- “Als ze later oud geworden zijn en door ervaring en studie zich enige mannelijke wijsheid hebben verworven, dan taant onmiddellijk hun glanzende schoonheid, hun opgewektheid kwijnt, hun humor bekoelt, hun energie brokkelt af.”
En een halve bladzijde verder:
- “Wat is kind zijn anders dan onzin uitkramen en gek doen? Is dat niet juist het grootste plezier op die leeftijd, dat men helemaal zijn verstand niet gebruikt? Wie immers zou niet een knaap met de wijsheid van een man als een monster verafschuwen en vervloeken?”
In deze blogpost leg ik u de vraag voor of leerlingen (indien u nooit met leerlingen te maken krijgt, leze u “pubers”) leuk zijn? Na de volgende anekdotes mag u daar zelf over oordelen.
Het is vandaag de eerste echte lentedag. De zon verwarmt alles wat gedurende de afgelopen maanden verkleumde. Op de terugweg van een wandelingetje in de middagpauze ontmoet ik een groepje leerlingen uit de vijfde en zesde klas. Op hun fietsen zittend of ernaast staand, wachten ze nog op een van hen.
- ‘Als u Robin was, waar zou u dan op dit moment zijn, meneer?’ willen ze van mij weten.
- ‘Als ik Robin was, dan liep ik een klein half uur geleden nog achter Melvin aan, vanaf het lokaal van meneer FuntobeMo richting de kantine’, vertel ik.
Een van hen komt op het idee om Robin een sms’je te sturen, een ander buigt zich ondertussen over het voorwiel van haar groen, geel en rood geschilderde en met strengen kunstbloemetjes omwikkelde fiets. Een van de spaken, waaraan veelkleurige balletjes zijn geregen, zit los. Ze zegt weleens te hebben gehoord dat als er een los zit dat er dan minstens nóg een los zit. Minder dan zich te bekommeren om de losse spaak is ze op zoek naar de tegenhanger ervan.
- ‘Komt u mee naar het terras, meneer?’ vraagt een kaal geschoren jongen. De anderen kijken mij aan, zo te zien nieuwsgierig naar mijn reactie op dit niet alledaagse voorstel. Het feit dat ik nog les heb, doorkruist de geboden gelegenheid om eens buiten de schoolse omgeving met een groepje van mijn leerlingen te babbelen. Jolig wensen ze me nog fijne lessen.
Rokende leerlingen zien in mij een soort bondgenoot. Sinds kort is er op het schoolplein een tegelbrede rode streep getrokken. Voorbij de markering is roken verboden omdat roken ongezond is, vertelt de tekst op een A4-tje dat op de schooldeur is geplakt.
Op de terugweg van een van mijn middagwandelingetjes steek ik met brandende sigaret de zone over waar roken nog is toegestaan. Op een bankje vlak voor de grens aan de overkant zitten drie rokende jongens.
- ‘U mag niet over die lijn, meneer’, zeggen ze.
Ik leg uit dat ik ‘die kant op’ moet, maar ze zijn terecht onverbiddelijk.
- ‘Bekijk het van de positieve kant, meneer’, glimlachen ze: ‘Blijkbaar is roken aan deze kant van die lijn veel gezonder dan in de rest van de wereld, lees de tekst op de deur er maar op na’.
Een jongen, ik denk een derdeklasser, ik ken hem niet, komt ergens in het schoolgebouw de hoek om en ik ook, alleen komen we uit tegengestelde richtingen. Ternauwernood voorkomen we een botsing. De jongen doet enorm verschrikt. Ik zeg dat ik het raar vind om zo van mij te schrikken.
- ‘Nou dat is anders niet zo moeilijk hoor’, zegt ie.
Ik wil weten hoezo dan.
- ‘Nou eh…’, hij grijnst, krabbelt aan zijn wang, kijkt met een quasi “dat lijkt me nogal voor de hand liggend” blik schuin langs mij heen.
Ik wil me niet onbetuigd laten en vraag of hij dan weleens in de spiegel kijkt?
- ‘Jawel, dan kom ik tot rust.’
Ik opper dat de spiegel dan zeker altijd beslagen is wanneer hij er in kijkt.
- ‘Meneer’, hij kijkt me nu recht aan: ‘laat ik duidelijk zijn, anders staan we hier de hele pauze, ik ben jong en best wel knap…’
Gelukkig lijkt hij van mij te verwachten dat ik in elk geval intelligent genoeg ben om de rest zelf in te kunnen vullen. Telkens wanneer ik daarna die jongen tegenkom, schrikt hij zichtbaar van mij en ik van hem. En dan grijnzen we naar elkaar.
Tijdens de bespreking van een film waarin een man een geit hield op een balkon zit achterin een meisje met haar buurvrouw te kletsen. Ik resumeer het gesprek tot dan toe:
- ‘Oké, die man heeft dus die geit…’
Verder kom ik niet. Het kletsende meisje veert overeind, zet grote ronde ogen op en vraagt op verbaasde toon:
- ‘Wat zegt u meneer, heeft u een geit?’
Leerlingen moeten met een korte tekst reageren op een artikel van “laten we hem de heer Van Bebberen noemen” dat ooit in het NRC heeft gestaan. Het stuk wemelt van de moeilijke woorden, waarvan een verklarende lijst is bijgevoegd. Toch heeft dit niet van alle leerlingen de ergernis over ’s mans taalgebruik kunnen wegnemen. Eén van hen opent met de woorden (letterlijk citaat):
- “De heer Van Bebberen spreekt met ingewikkelde woorden, maar hij weet niet dat je voor het voegwoord: ‘maar’ een komma moet plaatsen. Dit is al het eerste punt waaraan ik twijfel heb aan hoe professioneel de heer Van Bebberen eigenlijk is.”
De laatste anekdote in deze korte serie is niet geschikt voor lezers met een zwak spijsverteringsstelsel, noch voor hen die een afkeer hebben van het genre ‘horror’.
In een klas waarin het niet meevalt de leerlingen aan het werk te houden, sta ik ergens halverwege het lokaal iets uit te leggen aan een van hen. Plotseling wordt er achter mijn rug schaterend gelachen. Een jongen met ogen waaruit levenslust en puberhumor mij tegemoet twinkelen lijkt de oorzaak van het plezier te zijn. Ik vraag hem vriendelijk niet fulltime de clown uit te hangen tijdens mijn lessen. Daar wil hij wel aan meewerken, maar of hij dan eerst zijn handen mag gaan wassen, vraagt ie? Uiteraard vraag ik om uitleg en dan vertelt hij mij waarom er even geleden zo gelachen werd: hij heeft een puist in de nek van zijn buurman uitgeknepen en nu is er pus aan zijn vingers gekomen.
Zet u alstublieft een kruisje voor uw keuze:
- ’ Ja, leerlingen (pubers) zijn leuk
- ’ Nee, leerlingen (pubers) zijn niet leuk
- ’ Weet niet
________________________
(1) Desiderius Erasmus, Lof der Zotheid
Eigen namen van leerlingen zijn verzonnen.
________________________
zaterdag 4 april 2009
Beetje jammer
Voor ik het wist, zat ik als vertrouwenspersoon vele uren per maand gesprekken te voeren met leerlingen (die in mij in deze toen nog nieuwe functie binnen de school een counselor zagen), zat ik in de schoolkrantredactie, repeteerde ik op zondagavonden mijn rol in het schooltoneel vanwaar ik alras evolueerde tot gelegenheids-toneelschrijver, waarnemend regisseur, producent en bedelaar om sponsorgelden bij lokale bedrijven en instellingen waarvan enkele functionarissen mij nog kenden van eerdere bezoeken toen ik advertenties voor de schoolkrant kwam werven. Ook was ik reeds kort na mijn indiensttreding mentor van meer of minder lastig te motiveren leerlingen uit de bovenbouw en tegelijkertijd van een 3-Mavogroep. Ik verleende hand- en spandiensten op podiumavonden waar leerlingen en collega’s de gelegenheid krijgen vrijelijk te tonen wat ze kunnen met hun stem, camera of instrument. Ik was ook niet te beroerd om op een Retro Show of een podiumavond mezelf te laten toe- of uitlachen vanwege een optreden, puur of playback. Ik had zitting in de voorbereiding van de jaarlijkse kerstviering, ging een weekend mee op kamp met leerlingen uit 3-Mavo en organiseerde uitstapjes met mijn mentorgroep.
Tussen de bedrijven door gaf ik les. Ik stond er alleen voor, want mijn vakcollega was door omstandigheden langere tijd niet op school. Georganiseerde begeleiding van beginnende docenten was er niet. Er was voor mijn vak geen lesprogramma, simpeler gezegd: leerlingen hadden geen leerboeken, er waren geen eindtermen, geen toetsen. Per les of korte serie lessen moest ik samen met de leerlingen bepalen waar we het ’s over zouden gaan hebben. In de ene klas wilden ze dit, in de andere dat. Aan mij uiteraard de taak om al die lessen vol individuele en in enkele gevallen per week veranderende leerlingbehoeftes om te zetten in lessen waar ik er als vakdocent in ieder geval een minimum aan professionele voldoening uit zou kunnen peuren. Al snel kwam ik tot de conclusie dat er een vakwerkplan moest komen en dus toog ik regelmatig naar Tilburg om bij het schrijven ervan begeleid te worden door de voorzitter van de vakgroep Levensbeschouwing van de Hogeschool Katholieke Leergangen.
Ik was de bruidegom, het onderwijs de bruid aan wie ik mij met inzet van ziel en zaligheid wijdde. De contactintensieve en gedifferentieerde didactische werkwijze op onze school was de slagroom op de grote uitdagende bruidstaart.
Wel was er ooit een opmerkzame leerling die tijdens een of ander evenement opmerkte dat meneer FuntobeMo er natuurlijk ook weer bij was.
Er zijn mensen in het onderwijs en zeker ook bij ons op school die net zo enthousiast en misschien wel actiever zijn dan ik in mijn ijverigste jaren. Onder hen zijn er die een dergelijk enthousiasme een carrière lang aan de dag leggen. Ik neem welgemeend en diep mijn denkbeeldige hoed voor hen af. Ik heb het namelijk niet volgehouden. Ach, ik heb naast en na de opsomming van hierboven nog wel andere dingen gedaan, het gaat mij hier niet om volledigheid. Interessanter is de vraag of overbelasting kan leiden tot afhaken?
Afgelopen vrijdag, op het terras en in de zon, vertelde ik aan collega’s dat ik dit jaar voor het eerst niet naar de jaarlijkse uitvoering van het examentoneelstuk van de Dramaklas zou gaan kijken omdat ik de laatste weken zo moe was. Met mijn tong op mijn vestje had ik het einde van de werkweek weten te halen en nu was ik aan rust toe. Rust, rust en nog eens rust. Genoeglijk nipte ik van mijn Westmalle Trippel, de rust was ingetreden, maar ik voelde mij er vrijwel meteen in gestoord. Terwijl ik dronk vertelde men mij namelijk dat er niet meer dan zeven toegangskaartjes aan leerlingen waren verkocht. Men had de zaal wat kleiner gemaakt, dan leek het nog wat.
Ik haalde mijn schouders op, dronk van mijn Trippel en al snel hadden we het ergens anders over.
Thuis, achter mijn bord frites met zelf gesneden frikadel zat het me niet lekker, die zeven verkochte kaartjes. Desgevraagd had mijn vrouw wel zin om mee te gaan. Wat we te zien kregen, was vooral het enthousiasme dat zo eigen is aan leerlingentoneel. Af en toe ging er een scheutje nostalgie door mij heen.
‘Het was heel leuk’, zei mijn vrouw na afloop en ik was het met haar eens.
Ik was er nú dan wel bij, op het laatste moment verontrust teruggefloten door iets in mij, misschien wel de mevrouw uit de bruidstaart, die niets van zich had laten horen bij de vorige podiumavond toen ik bij de thuisblijvers hoorde, die mij met rust had gelaten toen ik wegbleef bij de "Dancebattle" van vorige week en die zich eveneens muisstil had gehouden in de periode dat ik voor twintig jaar aan energie erdoorheen joeg.
De zaal maakte geen overdreven lege indruk, doordat de vaders, moeders, broertjes, zusjes, opa's en oma's van de uitvoerende leerlingen er natuurlijk wel op af gekomen waren. Maar wie waren er verder?
Dapper neem ik mij voor in het vervolg geen toneel- of podiumavond of Dancebattle meer over te slaan. In een verhoudingstabel zou dat vijf leerlingen per evenement kunnen schelen.
________________________
zaterdag 7 maart 2009
Vanwaar de fiets?
- Het bestaan van fietsen is toch niet noodzakelijk? Lopen kan ook en als je sneller wilt zijn, kun je op de brommer of de scooter en heb je een hekel aan het dragen van een helm dan kun je op de snorscooter. Ook kun je droog reizen per brommobiel of met de auto. Kortom, een fiets is toch maar een toevallig vervoersmiddel waar we ook zonder hadden gekund.
Iemand staat op en begint te reciteren:
Er zijn er die fietsen in het bos,
De vakantiefietser is een merkwaardige subsoort
De fiets bestaat dus omdat mensen ervan houden,
Als je het goed beschouwt, is fietsen
Zo zijn er lichtgewichtfietsen
Degene die de fiets heeft uitgevonden, moet wel een vooruitziende blik hebben gehad, dat kan niet anders. Aanvankelijk was de fiets wellicht bedoeld als vervoermiddel, maar het is toch duidelijk dat hij geëvolueerd is tot veel meer dan dat.
Eindelijk is de spreker klaar met zijn litanie en krijgt een nuchtere persoon de kans om kort en krachtig op te merken:
Dat zit een medestander van de spreker van zojuist niet lekker en hij brengt in:
Nukkig zegt de nuchtere persoon:
Als u dit gesprek een tijdje hebt gevolgd, vraagt u wellicht:
________________________
zaterdag 21 februari 2009
Lokalen
Ikzelf tref het de laatste jaren niet slecht. Oké, ik betoogde in een ander bericht al dat ik het in ons tijdperk van digitalisering nogal Spartaans vind dat er geen optimale informatietechnologie in de hele school aanwezig is, maar verder is het lokaal waar ik het merendeel van mijn lessen geef voldoende geoutilleerd. Ik hoef niet met krijt te werken, want er is een whiteboard, waardoor er niet na verloop van tijd gaatjes in mijn kleding verschijnen door de inwerking van agressief kalk, er niet op alles in het lokaal een grauwe laag stof ligt én zo heb ik geen last van exceem aan mijn handen. Er is een goed werkende tv met dvd-speler, aangesloten op een stereo-installatie; met de kwaliteit van het geluid zit het dus ook wel goed. Er hangen deugdelijke zonneschermen en verduisteringsgordijnen voor het raam. Aan één muur hangt over de volle lengte een stellage waarop werkstukken van leerlingen worden geëxposeerd. Ik beschik over drie kasten waarin ik takenbladen, nakijkbladen, boeken, studiewijzers, instructieschema's en allerlei ander lesmateriaal bewaar.
Alles bij elkaar is het heel aardig, maar het kan beter, want de kasten zijn gammel; van één gaan de deuren alleen dicht als ik ertegen schop, van een andere blijven ze alleen dicht als ik er een opgevouwen stuk papier tussen klem. De lades van het bureau vergen vaardigheid om ze te openen waarbij ze erbarmelijk piepende geluiden maken. De tafeltjes en stoeltjes zijn oud, groezelig en beschadigd. En ik hoef mij niet af te vragen of het op andere scholen beter is, op open dagen die ik bezocht met mijn kinderen constateerde ik dat dit op zijn minst een regionaal verschijnsel is.
Het is een lokaal met blackboard, dus ik begin ermee water en spons op te halen, zodat ik krijt na gebruik stofvrij kan bestrijden. Op het programma staat: "instructie over opdracht 49". Dit is een opdracht die meetelt voor een later schoolexamen. Leerlingen moeten met behulp van een aantal opdrachten het mensbeeld analyseren dat cineast Bert Haanstra presenteert in de film "Bij de beesten af", waarna ze er met drie eigen, beargumenteerde stellingen op moeten reageren. Pittige opdracht die vergt dat de docent duidelijke structuur aanbiedt.
Het is een grote groep. Eerst moet ik controleren op aanwezigheid, vervelend, want mijn leerlingenlijst ligt in het lokaal waar ik meestal zit (ik kan niet zeggen "mijn lokaal" want niemand heeft een eigen lokaal).
Dan blijken er een aantal leerlingen te zijn die in een ander tempo werken en die toch echt nieuwe studiewijzers nodig hebben. Die heb ik niet bij mij, er zit niet anders op dan opnieuw naar het lokaal te gaan waar mijn spullen liggen.
Staande voor de kast waar de papieren liggen, met naast mij het gepraat van een collega die daar op dat moment les geeft, probeer ik efficient te zijn: wat heb ik nodig? Dit blad, dat pakketje stencils, vergeet ik niets? Ik hoor waar de collega het over heeft, het is best interessant. Terug bij de klas waarin ik aan één groep leerlingen eigenlijk een lesuur lang instructie had moeten geven, deel ik haastig het vereiste papierwerk uit. Kort - te kort - leg ik uit hoe ze met de papieren moeten werken.
Mijn collega zit achter het bureau, zodat ik haar moet onderbreken om te vragen of ze even opzij wil gaan. De la knarst luid bij het openen. Ik pak er de afstandbediening uit. Terug bij de gezellig kletsende leerlingen - zij hebben geen last van werkdruk, noch hebben zij er ook maar enige notie van hoe het mij intussen vergaat - ruk ik de batterijen uit de afstandsbediening die ik zojuist heb opgehaald en zet ze in de lege soortgenoot, maar als ik vervolgens verwachtingsvol op de knopjes druk, gebeurt er niets. Slap vallen mijn armen naast mijn lichaam. Wat nu?
Zelf inmiddels in hoge mate gedestructureerd, probeer ik voor de leerlingen structuur aan te brengen in de opdracht. Om kwart over negen denk ik dat ik er ben en andermaal vergis ik mij. Er ontbreekt een bladzijde waarnaar ik verwijs. Die takenbladen heb ik vorig jaar al gekopieerd en nu schiet mij te binnen dat er toen iets was fout gegaan in de kopieermachine. De ontbrekende bladzijde heb ik toen los erbij gekopieerd; er ligt nog een stapeltje in dat andere lokaal.
Voor de vierde keer vlieg ik heen en weer, deel de stapeltjes papier uit, geef nog enkele laatste aanwijzingen en dan roept een leerling:
In het hier beschreven geval zou ik een kwartier hebben kunnen besparen. Ook dan was ik niet toegekomen aan de volledige vertoning van de twee keer tien minuten documentaire, maar ik had zeker de vertwijfelde leerling die mis had zitten kijken nog kunnen helpen. De uitleg had ik voor de hele groep naar behoren kunnen geven èn afronden.
________________________
donderdag 19 februari 2009
Onderwijs op maat
Vandaag bekijken we haar vorderingen. Haar cijfers zijn wel oké, maar over haar tempo is ze ontevreden.
'Nu kan ik sarcastisch doen en zeggen: dan moet je harder gaan werken', zeg ik: 'maar dat weet je zelf ook wel, hè?'
Natuurlijk weet ze dat en ze neemt het zich ook telkens voor maar het mislukt steeds. Na wat heen en weer gepraat over motivatie en doen wat je je voorneemt, vraag ik haar waarom het eigenlijk een probleem is als ze er langer over zal doen? Bij ons op school kun je in augustus en in januari ook examen doen, dus wat is het probleem? Dat je een half of een heel jaar later van school komt? Dat je later afstudeert aan de universiteit? Maakt dat zoveel uit op een leven van tachtig jaar? Waar gaat het eigenlijk over? Waarom niet lekker relaxed gedaan en naast een diploma met mooie cijfers ook nog eens de herinnering aan een gezellige tijd meenemen als je onze school verlaat? Daar denkt ze even over na en ze weet eigenlijk geen goede argumenten om het niet op die manier aan te pakken.
Ik vraag of ze hier met haar ouders open over kan praten? Of verwachten die van haar dat ze het netjes in zes jaar zal doen en daarmee basta? Nee, met haar ouders kan ze daar wel over praten hoor.
'Weet u geen argumenten om er níét langer over te doen?' vraagt ze.
Ik lach kort en kijk dan peinzend naar een poster van Jezus als rockstar op een rode loper, getekend door een groepje derdeklassers. Ze lacht onzeker, alsof ze al begrijpt waarom ik niets zeg: zulke argumenten zullen wel niet bestaan. Inderdaad moet ik er even over nadenken, maar dat heeft er ook mee te maken dat ik leerlingen meestal hun eigen argumenten laat aanvoeren, zowel in mijn vak als voor de motivatie van hun studie.
In dit geval moet ik haar wat argumenten aan de hand doen, dat is duidelijk, dus ik leg uit dat je achterblijft als je vroegere klasgenoten hun diploma al hebben. Je komt ze later tegen en ze vertellen over hun nieuwe leven in hun nieuwe stad met hun nieuwe studievrienden op hun nieuwe kamer en het is allemaal supervet en chill en zo. Ik zeg dat leerlingen die er langer over doen mij dat vertellen. Dat ze daar van balen. Dat ze echt een toffe tijd op het Roncalli hebben, leuke sfeer en zo, maar stuk voor stuk zijn ze het zat na een verblijf dat langer duurt dan de vijf of zes jaar die ervoor staan.
'Dat is één', zeg ik en ik raak op dreef. Ik vertel haar dat je in een klas terecht komt waarin leerlingen zitten die er dus langer over doen. Sommige kiezen daar bewust voor, andere kunnen op die manier een diploma halen dat anders te hoog gegrepen voor ze zou zijn en er zijn er ook die tijd verloren hebben door persoonlijke omstandigheden.
'Allemaal niets mis mee, maar zie jij jezelf tussen die leerlingen lekker op je gemak goede cijfers scoren en onder je niveau presteren?'
Als ze al weg is, bedenk ik nog een argument: de voldoening die je ervaart als je je gestelde doel realiseert. We spreken af dat ze het er met haar ouders over zal hebben en dat ze een beslissing gaat nemen waarop ze niet meer terug mag komen. Ze denkt dat ze al wel weet wat het worden zal en ik ben het met haar eens. Natuurlijk moet ze gaan voor zes jaar met een examen in mei. Natuurlijk moet ze gaan voor mooie cijfers.
Vlak voor het einde van ons gesprek vertelt ze dat ze vaak boven haar boeken gaat zitten en dan moet ze wéér van die stomme oefeningen maken. Weg goede voornemens, weg concentratie. De computer is dichtbij, en msn.
Ze kan het zonder die oefeningen. Misschien kunnen we daar eens naar kijken als ze een beslissing heeft genomen? Misschien moeten we met sommige leraren overleggen of ze oefeningen over mag slaan? Ja, dat zou ze graag willen. Hoe streng controleren docenten eigenlijk wat je allemaal hebt gedaan voordat je een toets of schoolexamen mag doen? Dat verschilt nogal. Laatst heeft ze een toets gedaan en ze scoorde er een mooi cijfer voor zonder dat ze ook maar één oefening had gemaakt. Ze snapt het meestal wel als ze het een keer doorgelezen heeft, zegt ze.
Op mijn fiets op weg naar huis fantaseer ik erover hoe mooi het zou zijn als we elke leerling onderwijs op maat zouden kunnen bieden. Met kleinere klassen, met minder administratief geneuzel voor hoogopgeleide leraren en per saldo meer tijd voor de leerlingen zou deze zestienjarige, intelligente en onzekere leerlinge wellicht in vijf jaar tijd haar atheneumdiploma kunnen halen, een jaar sneller dan normaal en wie weet, zou de grotere uitdaging wel precies zijn wat ze nodig heeft als motivatie.
___________________
___________________
maandag 9 februari 2009
Muziek of me ziek melden
Naar het kaartje in mijn opengeslagen agenda wijzend zei dinsdag ineens een jongen:
'Ik voel eerlijk gezegd wel wat jaloezie opkomen'.
Moet ik me vandaag dan maar ziek melden? Ik kan zo niet voor de klas gaan staan. Zijn er zaken die niet gemakkelijk kunnen worden uitgesteld? Ja dus: twee eerste klassen die ik moet vertellen wat ze voor hun toets moeten leren en een afspraak met ouders. "Ziek zijn overkomt je, maar ziek melden is gedrag", bedenk ik mij maar wat mij vooral voor ogen staat: vanavond Ska-P in de Melkweg! Ik slik nog een ibuprofen. Een golf van misselijkheid gaat door mijn lijf.
Met scherpe, stalen klauwen omklemt het monster in mijn hoofd opnieuw mijn grijze massa. Er zit niets anders op, ik zal mijn zoon moeten gaan bellen dat het voor mij vanavond waarschijnlijk niets wordt. Gelukkig zou er nog een vriend meegaan, zodat hij niet alleen hoeft of nog erger: in dat geval dan ook maar niet zou gaan. Nee, hij vindt het prima als er in mijn plaats een leerling van achttien mee zou gaan, zegt hij desgevraagd. Ik zoek de jaloerse jongen van afgelopen dinsdag op en vertel hem het grote nieuws:
Jammer, hij heeft al iets, hij kan niet.
'Het was supervet', vertelt mijn zoon de volgende dag. Hij baalde nogal dat ik niet mee kon, maar ik heb hem op het hart gedrukt er volop van te gaan genieten en dat heeft ie kennelijk gedaan. Mijn ticket heeft hij nog kunnen verpatsen voor dertig euro.
Het is zaterdag. Ik heb lang geslapen en ik voel mij kiplekker.
________________________
woensdag 4 februari 2009
Één lesuur.
‘Daar ben ik met andere dingen bezig, ik heb er een planning gemaakt die geen ruimte geeft om iets anders tussendoor te doen’.
Op het moment dat ze er tegen mij over begon, was ik druk in de weer met iets anders.
‘Eh, ik weet het even niet’, was het enige dat ik zo één, twee, drie wist uit te brengen.
Of het dan misschien in één van mijn mediatheekuren kon? Om daar antwoord op te kunnen geven, zou ik mijn agenda moeten pakken en die had ik niet bij mij.
‘Kan het niet gewoon morgen in je oude groep?’ vroeg ik: ‘Dat je daar nog voor één keer naar toe komt?'
Zij had haar agenda wel bij zich, ze keek er in en zag welk vak ze dan volgens haar nieuwe rooster zou hebben, maar ook dat ze nog geen boeken had voor dat vak, dus dat ze eigenlijk niet veel zou kunnen doen. Dat was dan geregeld.
‘Nog wel eerst met die collega bespreken, hoor, niet zomaar op eigen houtje wegblijven daar’, riep ik haar nog na.
Ik kijk het lokaal rond en zie dat veel leerlingen sinds de vorige keer uit deze klas zijn verdwenen, die zijn allemaal over naar de vijfde en ik zie dat er ook twee nieuwe leerlingen uit de derde zijn bijgekomen.
Snel trek ik mijn bureaulade open, gris er een aantal toetsvelletjes uit, geef elk van de leerlingen twee velletjes. Uit de kast pak ik de map met toetsen. Ze moeten in stilte kunnen werken, vind ik. Ik wil snel op zoek naar een leeg lokaal of een ander stil hoekje in de school.
‘Hier zijn onze opdrachten, meneer, die moesten we eerst nog inleveren. Kijkt u het deze les even na? Dan kunt u aftekenen dat we het gemaakt hebben.’ Ze leggen hun spullen op mijn bureau.
Inwendig zucht ik en been dan met grote passen het lokaal uit, de twee leerlingen volgen mij. Aan het einde van de gang tref ik een leeg lokaal aan. Één leerling kan hier aan de slag. Het arme kind dat mij verder volgen moet op zoek naar nog een rustig plekje kan mij nauwelijks bijhouden. Boven bij de docentenwerkruimte vind ik een tafel met een stoel voor haar.
Bijna in looppas haast ik mij terug naar mijn lokaal. De nieuwe leerlingen moeten takenbladen en studiewijzers krijgen en ermee op weg geholpen worden. En dan is er de groep die vóór de kerst uit de derde is overgekomen. Die komen er steeds al min of meer bekaaid vanaf, omdat ik druk ben geweest met de leerlingen die over moesten naar de vijfde.
Ach, ik wist wel dat er weer een hergroepering op stapel stond, dat was ons per e-mail verteld. Toch voelt het als een overval. Ik ruk de deur van mijn lokaal open, storm naar binnen en zie een jongeman naast mijn bureau staan, die mij doodleuk vertelt dat hij toets komt doen. Ja, hij stond inderdaad ingeschreven voor vandaag. Ik doe boos tegen hem, vertel hem dat je het niet kunt maken te laat te komen voor een toets, dat je dat straks bij het examen ook niet hoeft te flikken, dat ik eigenlijk een 1 zou moeten noteren. Hij kijkt bedremmeld, trilt zelfs een beetje. Onmiddellijk voel ik spijt over mijn harde toon. Met veel poeha maak ik hem duidelijk dat ik te goed ben voor deze wereld en vooruit dan maar enzovoort.
'Je moet dan natuurlijk wel je uitgewerkte opdrachten en je cijferkaart hier achterlaten', voeg ik er aan toe. Hij begint aan een uitgebreide speurtocht tot in de diepste krochten van zijn smoezelige rugzak. Inwendig sta ik onder stoomdruk, wat ik natuurlijk professioneel weet te verbergen. Wanneer hij tenslotte het vereiste papierwerk gevonden heeft, volgt opnieuw een speurtocht naar een rustige locatie en we vinden er zowaar nog één.
Ach, wat een brave leerlingen zijn de achtergeblevenen toch.
Ze zitten rustig te werken op één leerling na. We hebben nog 35 minuten tot onze beschikking. Aan de twee nieuwelingen beloof ik dat de laatste tien minuten voor hen zijn, want ik moet dringend een aantal dingen uitleggen aan de grotere groep. Beetje jammer dat van de grotere groep er twee leerlingen niet zijn. Die zal ik dan apart nog weer een keertje bij moeten praten. Juist als ik adem gehaald heb om uitleg te gaan geven, staat een leerling op, loopt op mij af en steekt een arm uit. In haar hand houdt ze een schrift en een aftekenkaart.
‘Kunt u dit aftekenen, meneer?’ Ze heeft haar opdrachten gemaakt en dan moet dat op een cijferkaart worden genoteerd en ik moet het ook in mijn eigen administratie bijhouden.
Een vluchtige inspectie van haar werk leert mij dat er nog wel het één en ander aan mankeert. Met name één ding valt mij op en daar haak ik dan meteen maar “klassikaal” op in, door toe te lichten hoe je die opdrachten zo kunt maken dat je er optimaal profijt van hebt bij het leren voor je toets. Eindelijk kan ik dan beginnen aan de uitleg over opdracht 5, in overeenstemming met het programma dat ik voor deze les in gedachten had. Een blik op mijn horloge leert mij dat ik niet verder zal kunnen komen dan een inleiding. Als ik eenmaal bezig ben, stel ik tussendoor vragen aan leerlingen die daar uitgebreider op ingaan dan gezien de tijd wenselijk is, terwijl het juist prettig hoort te zijn als leerlingen zich betrokken tonen. Nog zeven minuten heb ik als ik met mijn uitleg op een punt bent aangeland waar ik goed kan stoppen om de draad volgende les weer op te pakken.
De nieuwelingen krijgen van mij de benodigde papieren. Eigenlijk moeten ze dit moduul beginnen met het bekijken van de film “Yasmin”, over een jonge, goed geïntegreerde moslima in een Britse industriestad. Een beknopte beschrijving van veel knelpunten die optreden wanneer twee verschillende culturen tot elkaar zijn veroordeeld binnen één samenleving krijgen ze er op een A-4tje bij en de kijkopdracht bij de film luidt: noteer elke gebeurtenis uit de film waarvan jij denkt dat die samenhangt met één of meer van de knelpunten en vermeld erbij om welk(e) knelpunt(en) het gaat. Die opdracht kunnen ze uiteraard niet zonder voorbereiding uitvoeren en voor die voorbereiding heb ik tijd nodig. Ik zal de knelpuntenlijst met ze moeten doornemen. Ze vertellen mij dat er binnen afzienbare tijd nog meer leerlingen uit de derde komen. Tja, wanneer dan? Ze weten het ook niet precies. Komende week moet ik dat dan eens aan de leerprocesmanager van de derde jaarlaag vragen.
Omdat het vanwege verschillende voor de hand liggende redenen handiger is als ik ze tegelijk met de nog te verwachten leerlingen naar "Yasmin" laat kijken, kunnen ze maar beter met de opdrachten beginnen in plaats van met de film, maar één van hen heeft het boek voor mijn vak nog niet binnen van boekenhuis "Iddink".
`Ja, het is wel besteld, meneer.’
Voor de zekerheid leg ik toch maar uit hoe ze de opdrachten moeten maken. Ik heb dat een half uurtje geleden aan de anderen uit deze klas uitgelegd, maar toen letten deze twee niet op, omdat ze niet wisten dat dat ook al voor hen bestemd zou kunnen zijn en ik had er ook even geen erg in. Ze zaten op dat moment ijverig voor een ander vak te werken met muziek in hun oren, in afwachting van uitleg die ik dus op datzelfde moment aan het geven was. Toch zie ik kans om een turboversie van de benodigde toelichting bij de opdrachten erdoorheen te jagen.
De bel toetert en ik zit middenin het lokaal, middenin een zin, bij de leerlingen aan tafel. Ik kijk achterom en zie dat mijn spullen over mijn bureau verspreid liggen. Open mappen, papieren, werk van leerlingen, mijn laptop. Een van de leerlingen die toets aan het doen was, komt binnen. ‘Kan ik mijn werk weer meenemen, meneer?’ Dat kan dus niet, want ik ben er niet aan toegekomen om naar het werk van welke leerling dan ook te kijken. Dus beloof ik dat ik het later op de dag bekijk en dat ik het terug zal leggen in het postvak van hun klas. Ik pak mijn spullen in terwijl er met veel herrie een brugklas binnenkomt. De collega die hen les gaat geven maakt een grapje:
‘Ik kom jou wegjagen’.
Het is ook een grapje, wat niet wegneemt dat ik mij opgejaagd voel.
Niet vergeten toetsen mee te nemen, hou ik mijzelf voor, want in de mediatheek zitten twee leerlingen op mij te wachten om een toets te maken. Ook heb ik er een afspraak met een mentorleerling, de mentoraatmap moet dus ook mee. Met mijn armen vol papieren en mappen, en mijn tas met laptop over mijn schouder wil ik het lokaal verlaten. Mijn collega vraagt wat dat voor tassen zijn die hier nog staan? Oh ja, die zijn van die twee die nog toets aan het maken zijn.
‘Wil je ze alsjeblieft daar in het hoekje zetten?’ vraag ik.
Er zitten drie leerlingen op mij te wachten in de mediatheek. Twee hebben een lesuur nodig voor het maken van die toets. Ik heb haast. Een van de twee leerlingen die nog met de toets bezig was, komt er net aanlopen. Ik neem de toets in ontvangst. Tja, die laatste toets moet ik toch ook eerst hebben. Dan maar een omweg maken om hem ter plekke op te halen. Die jongen was tenslotte zelf te laat, dus de beschikbare tijd is nu wel om.
Daar ga ik dan. En over één lesuur zit ik weer gewoon in hetzelfde lokaal waaruit ik nu hals over kop moet vertrekken.
________________________
________________________
zaterdag 31 januari 2009
Ziel en lichaam (1)
Helemaal vreemd aan de filosofie is het gesprek dat zich ontwikkelt ook weer niet, want het gaat al snel over de (on)sterfelijkheid van de ziel en dat is inderdaad gedurende enkele millennia het punt geweest waar het om draaide als het over lichaam en ziel gaat. Dat ik de argumenten die leerlingen aanvoeren om te pleiten voor onsterfelijkheid niet had zien aankomen, ligt aan mijn kortzichtigheid, want ik had kunnen weten waar zij hun informatie vandaan halen: de tv. En op tv blijkt in verband met het onderwerp waar we het over hebben het programma “The Ghost Whisperer” van Derek Ogilvie hoge kijkcijfers te scoren. Tot op dit moment heb ik nog nooit van het programma gehoord. Het begint ermee dat een leerling “Char, Het Medium” ter sprake brengt. Klasgenoten weten onmiddellijk te vertellen dat Char is ontmaskerd en iedereen had toch altijd al kunnen zien dat zij nep is? Wat doet ze nou helemaal? Een letter gokken en dan nog een beetje verder gokken net zo lang tot iemand een naam weet van een overledene die met die letter begint. Ja, ja, dat kan iedereen. (Typisch dat ik nou net weer wel de uitzending van “Zembla” heb gezien waarin haar werkwijze werd geanalyseerd.) Nee, dan Derek Ogilvie. Ik vraag waar die man vandaan komt en verneem dat hij uit Engeland komt en in Nederland werkt. Wat is er dan zo speciaal aan hem dat hij geloofwaardiger is dan Char? Ook daar krijg ik uitleg over: ‘hij weet dingen over mensen die hij niet kán weten, meneer’. Ik krijg het advies om op “RTL Gemist” een aflevering van zijn programma te bekijken en in een en dezelfde adem vragen de leerlingen of we niet de volgende les samen ernaar kunnen kijken? We zitten dan toch in het lokaal met het smartboard. Na een kleine aarzeling zeg ik ze dat toe.
Onderwijs is levendig, onderwijs is inspelen op interesses en belevingswereld van leerlingen en ik zie het als een uitdaging om dit zo te doen dat de eindtermen van het onderdeel waar we mee bezig zijn hoe dan ook worden bereikt. Ik klim thuis achter mijn pc en kies op de site van RTL een willekeurige uitzending van “The Ghost Whisperer”. Wat ik te zien krijg, overtreft mijn inschatting. Een minuut of vijf van het programma analyseer ik grondig door steeds de streaming video even stil te zetten, terug te spoelen en stukjes te herhalen, ondertussen schrijf ik drie kantjes A4 vol met aantekeningen. Wel krijg ik telkens de mededeling ‘closed’ te zien en dan kan ik niet verder. Ik moet eerst afsluiten en opnieuw beginnen. Zou dat aan de applicatie liggen waarmee de video wordt afgespeeld? Als ik een uitzending van het “RTL weer” op dezelfde manier probeer te behandelen, levert dat geen enkel probleem op. Eindeloos kan ik doorgaan met stop zetten, terugspoelen en herhalen.
Tegen een leerling die ik een paar dagen later in de mediatheek tegenkom, zeg ik dat ik inmiddels naar Derek Ogilvie heb gekeken. Ze vraagt nieuwsgierig wat ik ervan vond. ‘Dat vertel ik volgende les wel’, zeg ik.
________________________
Wordt vervolgd.
________________________
Ziel en lichaam (2)
‘Als er mensen zijn die liever niet naar een programma kijken waarin geesten worden opgeroepen omdat je geloof dat niet toelaat of misschien vanwege ervaringen die je zelf hebt met dierbaren die zijn overleden of als je bang bent dat je er slecht van zult slapen dan mag je nu het lokaal verlaten’, zeg ik.
Alle leerlingen blijven zitten.
Eerst bekijken we zonder onderbrekingen de vijf minuten van “The Ghost Whisperer” die ik thuis heb geanalyseerd . Opnieuw stel ik daarna de leerlingen in de gelegenheid weg te gaan, dit keer voor het geval ze liever niet het risico lopen hun geloof in Derek Ogilvie te verliezen.
Een meisje twijfelt, maar als ik haar aanmoedig naar de gang te gaan, blijft ze toch liever zitten. Ondanks dat ze horen wil wat ik te zeggen heb, vindt ze het wel jammer, zegt ze.
Niet voordat ik heb uitgelegd dat het menselijk verstand een centrale waarde is in het humanisme en dat humanisten oproepen steeds je verstand te gebruiken als je informatie tot je neemt en vooral als je levensvragen beantwoordt, kunnen we beginnen aan de analyse.
Het programma opent met een spannende tune. Er worden beeldfragmenten van emotionele momenten vertoond, een vrouw vertelt dat haar zoon door een messteek om het leven is gekomen, we zien een foto van de jongen. Ononderbroken klinkt er een sfeermuziekje. Snelle beelden, versnellende muziek, type opening van een actualiteitenrubriek, teksten zoals “geboren met een gave”, “onverklaarbare gebeurtenissen”, “beschermengelen” en “overleden geliefden”. Een voice-over vertelt dat Derek met zijn gave het land rond reist om mensen te helpen. Zijn werkterrein is het theater, de 300 mensen in de zaal kent hij niet. Het is zonder enige voorkennis van hun verhalen dat hij contact zal proberen te krijgen met de geesten die ze bij zich hebben.
Tussendoor zet ik de film een paar keer stil om de leerlingen te attenderen op dingen die mij zijn opgevallen. Bijvoorbeeld dat alles wat ze zien gemonteerd is, dat teksten je kunnen beïnvloeden zonder dat je het merkt doordat je aandacht gericht is op de beelden, dat - om te beoordelen hoe objectief informatie is - het raadzaam is je af te vragen wie het programma maakt en hoe dingen worden gebracht en dat het hier niet gaat om een documentaire, maar om een theatershow van een commerciële omroep die hoge kijkcijfers nodig heeft voor de opbrengsten van reclames.
Derek komt de zaal binnen onder een staande ovatie, drentelt rond, maakt grapjes en dan begint het. De voice-over vertelt ons hoe wij moeten interpreteren wat we gaan zien: ‘Derek krijgt contact met een mannelijke spirit’. Het commentaar blijkt niet overbodig want Derek zegt dat hij ene Piet zoekt, maar niet dat deze Piet een geest is. Als we elke paar seconden het beeld even stilzetten, merken we dat Derek de suggestie weet te wekken dat hij van alles weet over deze Piet zonder dat hij ook maar één bijzonderheid zelf vertelt. Alle informatie komt van de nabestaande op de tribune. We zien hoe de nabestaande de microfoon al voor de mond heeft als zij in beeld komt, we horen op een bepaald moment zelfs dat zij wordt gesouffleerd. Derek stelt vragen, doet soms iets dat op een veilige gok lijkt maar het is niet zeker of er niet veel meer is gezegd dan wij te zien krijgen. En de vrouw vertelt hem zoveel hij maar horen wil. Derek maakt enkele keren een triomfantelijk gebaar. Het publiek klapt.
Eén ding springt eruit: Derek vertelt de vrouw dat Piet haar zoekt. Piet kan haar niet vinden terwijl enkele minuten geleden werd beweerd dat Derek contact krijgt met de spirits die de mensen bij zich hebben. Hij doet ook net of hij van Piet allerlei bijzonderheden over de vrouw verneemt (die zij hem zelf vertelt). Een leerling merkt op hoe vreemd dit is. Hoe kan die Piet (en laat staan Derek) dat allemaal weten als hij niet weet waar zij is?
Sommige leerlingen maken tegenwerpingen. Dit is een slecht voorbeeld. Er zijn toch echt dingen die hij van mensen wist zonder dat hij die kon weten. En of ik alleen dit heb bekeken of nog meer? Ik heb inderdaad meer gezien, bijvoorbeeld de naam van iemand uit het publiek van wie Derek dingen wist. Ff googlen en ik kan zelf die persoon een reading afnemen.
‘Tjonge, ik denk daar allemaal nooit bij na, ik kijk er gewoon naar’, hoor ik een leerling zeggen.
De bel gaat. De klas vertrekt. Een lesuurtje per week heb ik, zeg maar drie kwartier effectieve lestijd.
Tijdens het schrijven van dit verhaaltje raadpleeg ik “RTL Gemist” nog even. Na enkele keren pauzeren blokkeert de video. Ik log uit en in, probeer het een tweede keer. Maar het is gedaan, het beeld blijft zwart.
________________________
De naam “Piet” is verzonnen.
________________________
vrijdag 23 januari 2009
Surveillance
Vandaag heb ik surveillance. Op elke tafel in de kantine staan twee afvalbakjes. Om de paar meter staat een vuilnisbak. De leerlingen hoeven hun arm vanaf maar weinig posities meer dan half te strekken om het plastic waarin hun repen en koeken gezeten hebben samen met de afgekloven kleffige korstjes van hun boterhammen níét op de grond te laten belanden.
Er liggen een papiertje van een Milky Way, een boterhamzakje, een platgetrapt kauwgumkaartje en een leeg Wickypakje waar nog een rietje uitsteekt verspreid over de vloer, tussen pratende en lachende leerlingen, het kauwgumkaartje zelfs tussen iemands voeten. Aan geen van de leerlingen in het bijzonder vraag ik om die zooi even op te rapen en in de vuilnisbak te gooien. Niemand voelt zich aangesproken, althans niet op de manier die ik had gewenst. Ze kijken wel naar me, maar dan alsof ze proberen in te schatten of ik het was die dat rare geluid voortbracht dat hun gesprek verstoorde. Ik verander van tactiek. Ik wijs een leerlinge aan en vraag hoe ze heet. Ze noemt aarzelend haar naam. ‘Mooi, Jetteke’, zeg ik: ‘Raap jij dat en dat en dat eens op en gooi het waar het hoort, wil je?’ Maar Jetteke voelt zich onheus bejegend want zij heeft dat daar niet neergegooid en als ik het vraag, heeft ze ook geen idee wie dan wel en pas als ik dreig met strafcorvee bukt ze steunend en kreunend en namopperend over “niet eerlijk” en “slavenbehandeling” om te doen wat ik haar kennelijk volkomen ten onrechte heb opgedragen.
Aan het einde van de pauze zeg ik tegen iemand van het onderwijs ondersteunend personeel:‘Het helpt wel dat er zoveel afvalbakjes en vuilnisbakken staan hè? Er ligt bijna nergens troep’. Daar denkt de aangesprokene anders over. Volgens hem komt het doordat ik de hele tijd streng kijkend rondloop. Hij vertelt dat er ook collega’s zijn die nergens op letten en dan ligt er net zoveel afval naast de bakjes als erin en bijna nog meer vuilnis op de vloer dan in de bakken. Hij kijkt er een beetje wanhopig bij. Over wie hij het meest wanhopig is, de leerlingen of de collega’s, kan ik moeilijk inschatten.
Als je het aan mij zou vragen, dan zou ik zeggen dat ik eerder baal van leerlingen die er een zwijnenstal van maken dan van een of andere collega die niet altijd even oplettend is. Want ja, het is de schuld van de leerlingen dat ik moet surveilleren, zij maken er een bende van. En dan moet ik weer aan die juf denken die het papiertje van het dochtertje van mijn collega op straat gooide. Ik zucht. Ik weet ineens niet zo zeker meer wiens schuld het is. Wanneer, hoe, door wie en waarom is ooit het eerste vuil achteloos op de schone straten van één van onze steden gesmeten? Hoe zag het zondige afval eruit na hetwelk het ooit zo propere Nederland voorgoed onbereikbaar is geworden en dat wat er nog van over is moet worden bewaakt door surveillerende docenten?
Hoe vaak ik leerlingen er ook op wijs dat ze nooit meer zouden hoeven corveeën als ze geen rommel zouden maken, het overtuigt hen niet. ‘Dat doen wij niet, meneer’, roepen ze om het hardst. Als ik vraag wie dan wel, dan weten ze het ook niet, maar zij in elk geval niet. Mij rest geen andere conclusie dan dat het een mysterie is, die vuilnisbelt die “niemand” er van maakt.
________________________
Jetteke is een verzonnen naam.
________________________
zondag 18 januari 2009
Tekst, tekst en nog eens tekst
Ik zei tegen mezelf dat ik mij concentreren moest. ‘Het móét’, zei ik streng. Aanstaande woensdag is het examen. Uitstellen kan niet. En ineens begreep ik de leerlingen op het Roncalli een stuk beter. Want wat zou ik doen als ik wel kon uitstellen? Het antwoord durfde ik niet te geven.
Opnieuw boog ik me over mijn boek. Dit vak lag mij niet zo. Toen het weer niet lukte, besloot ik hardop te gaan lezen. Hoe deden de leerlingen bij mij op school dit? Ze hadden natuurlijk een jonger stel hersenen dan ik, maar ik schatte in dat ze ook vaker te maken hadden met leerstof die ze niet interesseerde. Ik had tenslotte zelf voor deze studie gekozen en was er ook meer dan gemiddeld in geïnteresseerd. Dit vak was dan wel niet mijn favoriet, maar het was ook weer niet zo dat het me totaal niet boeide.
Maar goed, morgen moest ik weer werken. Vandaag moest ik studeren. Het was verbazingwekkend hoe vindingrijk mijn hersenen waren nu ze niet wilden doen waartoe ik ze probeerde te dwingen. De gekste dingen kwamen in mij op. Alles om me heen in mijn kleine gesloten studeerruimte was interessanter dan de hoofdstukken op mijn bureau, de kennis die ik over drie – drie nog maar! – dagen op grote, lege vellen A-4 papier zou moeten schrijven onder het streng toeziende oog van de docent.
Tekst, tekst en nog eens tekst. De docent van dit vak had er nooit iets meer van gemaakt dan dat. Hij kende zijn boek uit zijn hoofd en dreunde college na college de inhoud ervan op. En nu moest ik dat herkauwen.
Ik herinnerde mij dat ik onlangs ergens een onderzoek had gelezen dat uitwees dat leerlingen van tegenwoordig op een andere manier informatie verwerven dan via lappen gedrukte tekst. Ze zijn in hun vrije tijd aangesloten op een ipod, terwijl ze op internet informatie zoeken voor een “onboeiend” verslag dat ze moeten maken voor Levensbeschouwing, ondertussen “poppen er msn-venstertjes up” . Hun gsm ligt stand-by op hun bureau. De tv staat ook aan, maar dat is alleen voor de bewegende beelden. Jammer voor hen dat wij ze onze leerinhouden desondanks op de klassieke manier opdringen. Boeken, stencils, oefeningen. En we begrijpen het niet als ze beweren dat ze met muziek beter kunnen studeren dan zonder. Op school snijden wij ze af van hun digitale netwerk. De ipod moet af, de gsm moet uit, pc’s hebben we niet in de vaklokalen. Ze moeten luisteren naar mij of anders moeten ze stil aan het werk zijn. Uit hun boek. Teksten bestuderen. Oefeningen maken over de teksten. En tijdens vergaderingen met collega’s verbazen wij ons er over dat de leerlingen tijdens onze lessen iedere keer maar weer naar de mediatheek willen.
Ik speelde met de gedachte muziek aan te zetten, want nu ik mij maar niet concentreren kon, dacht ik mij ook ineens vaag van een of ander onderzoek te herinneren dat je met muziek erbij beter stof opneemt. Ik probeerde het zelfs en het liep heel snel op niets uit doordat ik wilde lúísteren naar de muziek.
Inmiddels was het een uur later en ik had nog geen letter extra opgenomen.Het idee begon post te vatten dat het geen zin meer had. Het was teveel, de tijd was tekort, wat had het nog voor zin om mijn best te doen? Dan maar een onvoldoende zonder te leren, dan had ik tenminste nog een leuke zondag gehad; alles beter dan de hele dag worstelen en alsnog een slecht cijfer halen.
Nu is het half tien 's avonds en ik kan melden dat het me toch gelukt is om te studeren. Ik vraag me af hoe ik dat voor elkaar heb gekregen? Eh... om te beginnen heb ik gedachten die alsmaar in me opkwamen opgeschreven om meteen daarna de aanvoer van prikkels in te perken: pc uit (als je je pc nodig hebt voor je werk, kun je ook msn en hyves uitzetten uiteraard), gsm ff ergens anders neergelegd. En hoe zit het met muziek? Tja, dat lijkt toch echt een persoonlijke kwestie te zijn. Nou, en toen ben ik gaan zitten blokken, soms hardop, soms met pen en papier. Als ik een stuk had doorgenomen, herhaalde ik het voor mezelf. Elk half uur ging ik even pauzeren.
Vanaf 13 februari worden de resultaten van de examens bekend gemaakt op "blackboard", de digitale omgeving van de universiteit. Duim voor me als je wilt.
________________________
________________________
zaterdag 17 januari 2009
Meer werken voor meer vrije tijd
Elke werkdag sta ik tegenwoordig om 06:00 uur op, ongeacht mijn lesrooster wil ik om 08u20 beginnen. Er is altijd genoeg te doen, meestal nakijkwerk. Dus ga ik bijtijds douchen, ontbijten, lunchpakketje klaarmaken, bakkie drinken en meestal op de fiets naar mijn werk.
Maar voor het zover is, lees ik de krant. Ik ben geabonneerd op Trouw, want daar staat veel in over het vak dat ik geef: Levensbeschouwing.
Eigenlijk ben ik dan al begonnen met werken. Van de 1659 klokuren die ik voor mijn salaris per jaar moet maken, zijn er 183 bestemd voor deskundigheidsbevordering. Per week bestudeer ik gemiddeld 4 uur de krant, waarvan grofweg de helft voor rekening van mijn groeiende deskundigheid komt, toch zo'n 104 klokuren op jaarbasis. Met hetzelfde gemak zou ik kunnen verdedigen dat ik met 208 uur krant lezen al meer dan voldoende tijd in de bevordering van mijn deskundigheid heb gestoken. Want als ik deze baan niet had, met welk doel zou ik dan op de hoogte moeten willen blijven van wat er in de wereld gebeurt?
Meestal fluitend en met muziek op mijn oren, fiets ik naar school. Het is nog donker, regelmatig moet ik inhouden voor laks fietsende schooljeugd, bulten vol boeken op hun rug. Voor hen is een nieuwe dag van sociaal netwerken begonnen bij het eerste meetingpoint dat ze passeerden, msn-gesprekken van de vorige avond worden in real life voortgezet.
De avond besteed ik aan studie. Mijn deskundigheid neemt er hand over hand door toe, maar de 1200 uur die ik er dit schooljaar mee bezig ben, past niet in de tijd die ik heb om deskundiger te worden. Ach ja, ik word er zelf ook een stuk wijzer van natuurlijk.
Leg dat naast een 36-urige werkweek met 29 dagen en 5 uur (nog geen 6 weken) vrije tijd per jaar of - zoals we het in het onderwijs geregeld hebben - dezelfde 36-urige werkweek geconcentreerd in veertig 41½-urige werkweken met 60 vrije dagen. Door in de rest van het jaar meer te werken, hebben we meer vrije weken. Ik vind het een prima regeling, in veel extremere mate was ik al gewend aan meer werken voor meer vrije tijd.
Op de binnenscheepvaart deed ik thuis niets voor mijn werk. In mijn vrije weken studeerde ik voor iets heel anders, waardoor ik uiteindelijk leraar ben geworden. En ik heb er nog geen seconde spijt van gehad. Alleen krijg ik zo nu en dan wél een sik van mensen van buiten het onderwijs die zich bemoeien met het onderwijs. Daar hadden we op de binnenscheepvaart geen last van, men had amper in de gaten dat wij schippers bestonden.
Schoolkeuze
In een vierde klas behandelden we de islam. Voordat we daadwerkelijk gingen leren wat moslims geloven en doen, voerden we eerst klassengesprekken.
Een meisje riep: 'Ze moeten zich gewoon aanpassen'.
Ik schreef die kreet op het bord en vroeg de leerlingen om te vertellen wat ze onder "aanpassen" verstonden? Dat wisten ze wel: ze moesten hun vrouwen niet slaan, ze moesten Nederlands leren, ze moesten geen hoofddoek willen dragen op het werk, ze moesten niet steeds iedereen lastig vallen op straat. Het kon niet anders of de volgende vraag moest zijn wie "ze" dan waren? Ook dat wisten ze haarfijn te vertellen: de moslims natuurlijk, daar hadden we het toch over? Dus moslims waren mensen die geen Nederlands spraken, die allemaal een hoofddoek droegen, hun vrouwen sloegen en mensen lastig vielen?
Het heeft twee lessen geduurd voordat ik leerlingen uit deze groep iets genuanceerdere uitspraken hoorde doen en ik uit wat er werd geroepen, dacht te kunnen opmaken dat alleen bepaalde groepen jongeren mensen lastig vallen, dat hoofddoeken door islamitische vrouwen worden gedragen en niet eens door alle en dat bijvoorbeeld moslims die in Nederland worden geboren prima Nederlands spreken.
Dankbaar werk om te doen, leerlingen aanzetten om met andere ogen te kijken.
Een kennis van me die aan de andere kant van Nederland woont, vertelde me dat zijn dochter, ook vierdeklasser, met de klas tijdens maatschappijleer "Fitna" van Geert Wilders had gekeken. Toen hij er met haar over doorpraatte, bleek al snel dat ze op school nooit les over de islam had gehad, dat het kijken naar "Fitna" niet was voorafgegaan door gesprekken over de noodzaak die Geert Wilders dacht te zien voor het maken van zijn filmpje, niet over reacties op zijn film in Nederland of daarbuiten, noch over integratiepolitiek of iets van dien aard. Het enige dat de docent na het kijken had gevraagd was:
'Wie is er niet geschokt?' Niemand stak een vinger op.
Toen vroeg hij: 'Wie is er wel geschokt?' Iedereen stak zijn vinger op. En dat was de nabespreking. Mijn kennis vroeg aan zijn dochter of de les misschien voorbij was geweest? Ging de bel? Zouden ze er de volgende les nog op terug komen? Maar nee, ze hadden daarna nog wat voor zichzelf mogen werken op de computer.
Wat is goed onderwijs? U mag het zeggen. Als u samen met uw kind voor de keuze staat, komend schooljaar, dan benijd ik u niet. Eén ding mag duidelijk zijn: in de gegevens die u ter beschikking worden gesteld zult u lessen als die over islam of Fitna niet terug vinden.
__________________________
__________________________
Bedelen in den Haag
In mijn lokaal kan ik met mijn zelf aangeschafte laptop niet op het internet, wat een beetje jammer is, want het ontneemt me toegang tot didactische mogelijkheden, zoals werken met wiki's, blogs, twitters, youtubefilmpjes en hyves om maar enkele mogelijkheden te noemen. Maar ja, dan zouden er ook in elk leslokaal een aantal computers aanwezig moeten zijn.
Later, thuis, probeer ik één pagina die zonder mopperen uit mijn printer zoeft. Maar ik print niet thuis uit, want inkcardridges worden door de school niet vergoed omdat uitprinten op school gedaan kan worden. Dat is wel jammer want toen dat nog niet kon, kregen we de helft van de kosten van één cardridge per jaar terug betaald.
Misschien heeft iemand zo'n outfit voor me te leen? Dan ga ik 's een weekje in Den Haag uit bedelen voor het onderwijs.
_____________________
_____________________
vrijdag 16 januari 2009
Een doorsneedag in het onderwijs
'Ah, jou zocht ik net', zegt onze receptioniste opgetogen: 'Ik heb hier de moeder van Marjolein Hagersma, kan dat even?'
Moeder Hagersma heeft die morgen onenigheid gehad met haar dochter en nu is ze ongerust of haar dochter wel op school is gearriveerd. Misschien dat ik, haar mentor, even zou willen gaan kijken?
Ik zoek op het internet het rooster van Marjoleins groep op. De leerlingen blijken niet allemaal hetzelfde vak te hebben op dit moment. Ik denk even na: waarschijnlijk zit ze bij scheikunde. Voor de zekerheid onthou ik ook het nummer van het lokaal waar de andere leerlingen uit die groep nu geschiedenis hebben en dat is maar goed ook want ik heb verkeerd gegokt zodat ik ook nog even naar de andere kant van de school mag wandelen. Ik kom erachter dat ik niet door de mediatheek kan, want die is vanmorgen gereserveerd voor examens van januarikandidaten. Dan maar omlopen. Marjolein zit in haar lokaal. Nu moeder nog terugbellen. Ik pak mijn mobiel, maar bedenk me: toch maar liever bellen met de telefoon van de school hoewel dat wel weer helemaal aan het andere eind van de school is.
Als tenslotte mevrouw Hagersma gerustgesteld is, kijk ik op mijn horloge. Het is negen uur, ik heb nog twintig minuten. Nou ja, het is niet anders, verzucht ik bij mijzelf, dat hoort ook bij het mentoraat. Ik besluit het resterende kwartier te gebruiken om e-mail te checken.
Deze dag heb ik eerst twee uur les, waarna ik door een collega, die nu een uur in mijn lokaal is ingeroosterd word aangestaard, terwijl mijn bureau nog vol spullen ligt. Na dit lesuur mag ik hier weer terugkeren. Mijn collega zet alvast zijn tas op mijn bureau, tussen mijn papieren, rekenmachine en laptop. Zo snel ik kan, veeg ik mijn zaken bij mekaar, sorteer hier en daar nog wat, ruim dingen op, de kast in. De collega is al met zijn les begonnen, wat op zich wel prettig is, want de klas die hij bij zich heeft, maakte herrie voor drie klassen.
In de mediatheek had ik afgesproken met twee mentorleerlingen, één in de eerste helft van het lesuur, één in de tweede. Maar dat is waar ook, de mediatheek is dicht. Er zijn twee ingangen, waar komt mijn leerling vandaan? Ik ben trouwens al laat, maar dat gebeurt vaker, hopelijk wacht hij even. Dat valt tegen, hij is nergens te zien. Althans niet bij de versperde ingang waar ik sta. Ik moet dan maar naar een computer in de docentenwerkruimte gaan om op het rooster op te zoeken waar ik de leerlingen kan vinden. Uiteindelijk vind ik ze, ik voer begeleidingsgesprekjes met ze en daarna heb ik nog drie lesuren, onderbroken door een pauze.
Tussen 15h30 en 17h00 doe ik nakijkwerk, althans, dat was de bedoeling. Als ik een half uurtje bezig ben, komt er een leerprocesmanager binnen die met mij van gedachten wil wisselen over een van mijn mentorleerlingen. Dat duurt meer dan een half uur.
Als ik mij om vijf uur klaar maak om naar huis te gaan, denk ik na over morgen. Welke uren heb ik dan vrij om na te kijken? Voor het antwoord zal ik mijn agenda moeten raadplegen, zo uit mijn hoofd weet ik alleen dat het een doorsneedag in het onderwijs belooft te worden.
____________________
Marjolein Hagersma is een verzonnen naam
____________________