donderdag 23 april 2009

Bevooroordaled

Aan de overkant van de straat waar ik woon zag ik een jongen staan, met zijn rug naar mij toe. Op de achterkant van zijn blauwe trainingsjasje stond het opschrift “Lonsdale”. Zijn hoofd was kaalgeschoren, zijn broek was zwart. Hij stond te praten met iemand in een rolstoel, maar ik kon niet zien wie dat was, want die Lonsdalejongen stond ervoor. Extra waakzaam bleef ik voor het raam staan om te zien wat er verder ging gebeuren. Je wist het tenslotte maar nooit met die kale koppen in Lonsdalekleding.
Vanaf het pad van de overburen kwam een meisje lopen, ik schat een jaar of vijftien oud, een mooi meisje in strakke spijkerbroek, het dikke roodblonde haar op een staart. Ze rookte een sigaret. De Lonsdalejongen draaide zich half om en begon te lopen. Ik zag zijn gezicht vanaf de zijkant, een lichtgetint gezicht had hij, zijn mond hield ie geopend, zijn tanden ontbloot. Hij liep strompelend met X-benen. Ik denk dat hij ongeveer van dezelfde leeftijd was als het meisje. Ze zouden leerlingen van onze school kunnen zijn, maar ik kende ze niet.
In de rolstoel zat een klein jongetje dat ik al vaker had gezien. Ook hij had een donkere huidskleur, donkerder dan die van de Lonsdalejongen. Anders dan de vorige keren dat ik iemand met hem zag rondrijden, had hij nu een gipsbroek aan. Van zijn middel tot onder zijn knieën zat hij met twee benen in het gips.
Het meisje had een blanke huid. Ze duwde de rolstoel. Ik zag hen gaan en bedacht me dat ik zonder dat jongetje in de rolstoel en zonder het moeilijk lopen van de Lonsdalejongen nog steeds met argusogen naar hen gekeken zou hebben en mij afgevraagd zou hebben wat ze in onze straat aan het uitvreten waren?

Doordat ik op een hoek woon, kon ik hen volgen terwijl ze zich van mij af bewogen. Het meisje stopte even, nam een trekje van haar sigaret, gooide het hoofd in haar nek en blies de rook recht omhoog. Ze begon wat aan het jongetje te sjorren, misschien lag hij niet lekker. Toen ze zich weer in beweging zette, kon ik zien dat het een zwaar karwei was, ze moest duidelijk kracht zetten.
De Lonsdalejongen, die een meter of vijftien voor de rolstoel uitliep, wachtte even toen het meisje probeerde het jongetje te verleggen. Hij riep iets, het meisje keek op en lachte.

Deze jongeren, ‘s zondagmiddagse voorbijgangers in mijn straat, doorkruisten het bevooroordeelde beeld dat ik van mijn onbevooroordeeldheid heb.
________________________


________________________