zaterdag 31 januari 2009

Ziel en lichaam (1)

Op vijftig stellingen die elk een mensbeeld vertegenwoordigen moeten de leerlingen schriftelijk in drie regels reageren door te vertellen of en waarom ze het er wel of niet mee eens zijn. In de les discussiëren we over enkele van deze stellingen die zij zelf uit de lijst selecteren. Zo bereiden zij zich voor op een studie van het denken over de mens binnen het humanisme. Dat zo’n discussie soms een andere kant op kan gaan dan ik voorzien had, blijkt wanneer de leerlingen kiezen voor de stelling “lichaam en ziel werken tijdens een mensenleven tijdelijk met elkaar samen”. Ik denk dan aan de eeuwenoude discussie over dualisme, die al woedde toen Aristoteles het met Plato oneens was, aan Descartes die dacht dat de verbinding tussen ziel en lichaam in de pijnappelklier te lokaliseren is, aan Merleau-Ponty die een dubbelzinnige twee-eenheid zag in lichaam en ziel of aan Ryle die het dogma van de geest in de machine verwierp.

Helemaal vreemd aan de filosofie is het gesprek dat zich ontwikkelt ook weer niet, want het gaat al snel over de (on)sterfelijkheid van de ziel en dat is inderdaad gedurende enkele millennia het punt geweest waar het om draaide als het over lichaam en ziel gaat. Dat ik de argumenten die leerlingen aanvoeren om te pleiten voor onsterfelijkheid niet had zien aankomen, ligt aan mijn kortzichtigheid, want ik had kunnen weten waar zij hun informatie vandaan halen: de tv. En op tv blijkt in verband met het onderwerp waar we het over hebben het programma “The Ghost Whisperer” van Derek Ogilvie hoge kijkcijfers te scoren. Tot op dit moment heb ik nog nooit van het programma gehoord. Het begint ermee dat een leerling “Char, Het Medium” ter sprake brengt. Klasgenoten weten onmiddellijk te vertellen dat Char is ontmaskerd en iedereen had toch altijd al kunnen zien dat zij nep is? Wat doet ze nou helemaal? Een letter gokken en dan nog een beetje verder gokken net zo lang tot iemand een naam weet van een overledene die met die letter begint. Ja, ja, dat kan iedereen. (Typisch dat ik nou net weer wel de uitzending van “Zembla” heb gezien waarin haar werkwijze werd geanalyseerd.) Nee, dan Derek Ogilvie. Ik vraag waar die man vandaan komt en verneem dat hij uit Engeland komt en in Nederland werkt. Wat is er dan zo speciaal aan hem dat hij geloofwaardiger is dan Char? Ook daar krijg ik uitleg over: ‘hij weet dingen over mensen die hij niet kán weten, meneer’. Ik krijg het advies om op “RTL Gemist” een aflevering van zijn programma te bekijken en in een en dezelfde adem vragen de leerlingen of we niet de volgende les samen ernaar kunnen kijken? We zitten dan toch in het lokaal met het smartboard. Na een kleine aarzeling zeg ik ze dat toe.

Onderwijs is levendig, onderwijs is inspelen op interesses en belevingswereld van leerlingen en ik zie het als een uitdaging om dit zo te doen dat de eindtermen van het onderdeel waar we mee bezig zijn hoe dan ook worden bereikt. Ik klim thuis achter mijn pc en kies op de site van RTL een willekeurige uitzending van “The Ghost Whisperer”. Wat ik te zien krijg, overtreft mijn inschatting. Een minuut of vijf van het programma analyseer ik grondig door steeds de streaming video even stil te zetten, terug te spoelen en stukjes te herhalen, ondertussen schrijf ik drie kantjes A4 vol met aantekeningen. Wel krijg ik telkens de mededeling ‘closed’ te zien en dan kan ik niet verder. Ik moet eerst afsluiten en opnieuw beginnen. Zou dat aan de applicatie liggen waarmee de video wordt afgespeeld? Als ik een uitzending van het “RTL weer” op dezelfde manier probeer te behandelen, levert dat geen enkel probleem op. Eindeloos kan ik doorgaan met stop zetten, terugspoelen en herhalen.

Tegen een leerling die ik een paar dagen later in de mediatheek tegenkom, zeg ik dat ik inmiddels naar Derek Ogilvie heb gekeken. Ze vraagt nieuwsgierig wat ik ervan vond. ‘Dat vertel ik volgende les wel’, zeg ik.

________________________
Wordt vervolgd.

________________________

Ziel en lichaam (2)

(Vervolg van vorig bericht)

‘Als er mensen zijn die liever niet naar een programma kijken waarin geesten worden opgeroepen omdat je geloof dat niet toelaat of misschien vanwege ervaringen die je zelf hebt met dierbaren die zijn overleden of als je bang bent dat je er slecht van zult slapen dan mag je nu het lokaal verlaten’, zeg ik.
Alle leerlingen blijven zitten.
Eerst bekijken we zonder onderbrekingen de vijf minuten van “The Ghost Whisperer” die ik thuis heb geanalyseerd . Opnieuw stel ik daarna de leerlingen in de gelegenheid weg te gaan, dit keer voor het geval ze liever niet het risico lopen hun geloof in Derek Ogilvie te verliezen.
Een meisje twijfelt, maar als ik haar aanmoedig naar de gang te gaan, blijft ze toch liever zitten. Ondanks dat ze horen wil wat ik te zeggen heb, vindt ze het wel jammer, zegt ze.
Niet voordat ik heb uitgelegd dat het menselijk verstand een centrale waarde is in het humanisme en dat humanisten oproepen steeds je verstand te gebruiken als je informatie tot je neemt en vooral als je levensvragen beantwoordt, kunnen we beginnen aan de analyse.

Het programma opent met een spannende tune. Er worden beeldfragmenten van emotionele momenten vertoond, een vrouw vertelt dat haar zoon door een messteek om het leven is gekomen, we zien een foto van de jongen. Ononderbroken klinkt er een sfeermuziekje. Snelle beelden, versnellende muziek, type opening van een actualiteitenrubriek, teksten zoals “geboren met een gave”, “onverklaarbare gebeurtenissen”, “beschermengelen” en “overleden geliefden”. Een voice-over vertelt dat Derek met zijn gave het land rond reist om mensen te helpen. Zijn werkterrein is het theater, de 300 mensen in de zaal kent hij niet. Het is zonder enige voorkennis van hun verhalen dat hij contact zal proberen te krijgen met de geesten die ze bij zich hebben.

Tussendoor zet ik de film een paar keer stil om de leerlingen te attenderen op dingen die mij zijn opgevallen. Bijvoorbeeld dat alles wat ze zien gemonteerd is, dat teksten je kunnen beïnvloeden zonder dat je het merkt doordat je aandacht gericht is op de beelden, dat - om te beoordelen hoe objectief informatie is - het raadzaam is je af te vragen wie het programma maakt en hoe dingen worden gebracht en dat het hier niet gaat om een documentaire, maar om een theatershow van een commerciële omroep die hoge kijkcijfers nodig heeft voor de opbrengsten van reclames.

Derek komt de zaal binnen onder een staande ovatie, drentelt rond, maakt grapjes en dan begint het. De voice-over vertelt ons hoe wij moeten interpreteren wat we gaan zien: ‘Derek krijgt contact met een mannelijke spirit’. Het commentaar blijkt niet overbodig want Derek zegt dat hij ene Piet zoekt, maar niet dat deze Piet een geest is. Als we elke paar seconden het beeld even stilzetten, merken we dat Derek de suggestie weet te wekken dat hij van alles weet over deze Piet zonder dat hij ook maar één bijzonderheid zelf vertelt. Alle informatie komt van de nabestaande op de tribune. We zien hoe de nabestaande de microfoon al voor de mond heeft als zij in beeld komt, we horen op een bepaald moment zelfs dat zij wordt gesouffleerd. Derek stelt vragen, doet soms iets dat op een veilige gok lijkt maar het is niet zeker of er niet veel meer is gezegd dan wij te zien krijgen. En de vrouw vertelt hem zoveel hij maar horen wil. Derek maakt enkele keren een triomfantelijk gebaar. Het publiek klapt.

Eén ding springt eruit: Derek vertelt de vrouw dat Piet haar zoekt. Piet kan haar niet vinden terwijl enkele minuten geleden werd beweerd dat Derek contact krijgt met de spirits die de mensen bij zich hebben. Hij doet ook net of hij van Piet allerlei bijzonderheden over de vrouw verneemt (die zij hem zelf vertelt). Een leerling merkt op hoe vreemd dit is. Hoe kan die Piet (en laat staan Derek) dat allemaal weten als hij niet weet waar zij is?

Sommige leerlingen maken tegenwerpingen. Dit is een slecht voorbeeld. Er zijn toch echt dingen die hij van mensen wist zonder dat hij die kon weten. En of ik alleen dit heb bekeken of nog meer? Ik heb inderdaad meer gezien, bijvoorbeeld de naam van iemand uit het publiek van wie Derek dingen wist. Ff googlen en ik kan zelf die persoon een reading afnemen.
‘Tjonge, ik denk daar allemaal nooit bij na, ik kijk er gewoon naar’, hoor ik een leerling zeggen.
De bel gaat. De klas vertrekt. Een lesuurtje per week heb ik, zeg maar drie kwartier effectieve lestijd.

Tijdens het schrijven van dit verhaaltje raadpleeg ik “RTL Gemist” nog even. Na enkele keren pauzeren blokkeert de video. Ik log uit en in, probeer het een tweede keer. Maar het is gedaan, het beeld blijft zwart.
________________________
De naam “Piet” is verzonnen.

________________________

vrijdag 23 januari 2009

­­­­­Surveillance

Een collega vertelde mij ooit een bizarre anekdote. Hij had zijn dochtertje geleerd snoeppapiertjes niet op straat te gooien. ‘Als er geen prullenbak in de buurt is dan geef je het maar aan papa of mama’, zo had hij haar geïnstrueerd. Het brave kind zat in groep 4 van de basisschool toen ze een keer samen met haar klas van het schoolgebouw over de openbare weg naar de gymzaal liep. Mooie gelegenheid om iets lekkers naar binnen te werken en het papiertje gaf ze aan de juf, die er verbaasd naar keek en het op straat gooide.

Vandaag heb ik surveillance. Op elke tafel in de kantine staan twee afvalbakjes. Om de paar meter staat een vuilnisbak. De leerlingen hoeven hun arm vanaf maar weinig posities meer dan half te strekken om het plastic waarin hun repen en koeken gezeten hebben samen met de afgekloven kleffige korstjes van hun boterhammen níét op de grond te laten belanden.

Er liggen een papiertje van een Milky Way, een boterhamzakje, een platgetrapt kauwgumkaartje en een leeg Wickypakje waar nog een rietje uitsteekt verspreid over de vloer, tussen pratende en lachende leerlingen, het kauwgumkaartje zelfs tussen iemands voeten. Aan geen van de leerlingen in het bijzonder vraag ik om die zooi even op te rapen en in de vuilnisbak te gooien. Niemand voelt zich aangesproken, althans niet op de manier die ik had gewenst. Ze kijken wel naar me, maar dan alsof ze proberen in te schatten of ik het was die dat rare geluid voortbracht dat hun gesprek verstoorde. Ik verander van tactiek. Ik wijs een leerlinge aan en vraag hoe ze heet. Ze noemt aarzelend haar naam. ‘Mooi, Jetteke’, zeg ik: ‘Raap jij dat en dat en dat eens op en gooi het waar het hoort, wil je?’ Maar Jetteke voelt zich onheus bejegend want zij heeft dat daar niet neergegooid en als ik het vraag, heeft ze ook geen idee wie dan wel en pas als ik dreig met strafcorvee bukt ze steunend en kreunend en namopperend over “niet eerlijk” en “slavenbehandeling” om te doen wat ik haar kennelijk volkomen ten onrechte heb opgedragen.

Aan het einde van de pauze zeg ik tegen iemand van het onderwijs ondersteunend personeel:‘Het helpt wel dat er zoveel afvalbakjes en vuilnisbakken staan hè? Er ligt bijna nergens troep’. Daar denkt de aangesprokene anders over. Volgens hem komt het doordat ik de hele tijd streng kijkend rondloop. Hij vertelt dat er ook collega’s zijn die nergens op letten en dan ligt er net zoveel afval naast de bakjes als erin en bijna nog meer vuilnis op de vloer dan in de bakken. Hij kijkt er een beetje wanhopig bij. Over wie hij het meest wanhopig is, de leerlingen of de collega’s, kan ik moeilijk inschatten.

Als je het aan mij zou vragen, dan zou ik zeggen dat ik eerder baal van leerlingen die er een zwijnenstal van maken dan van een of andere collega die niet altijd even oplettend is. Want ja, het is de schuld van de leerlingen dat ik moet surveilleren, zij maken er een bende van. En dan moet ik weer aan die juf denken die het papiertje van het dochtertje van mijn collega op straat gooide. Ik zucht. Ik weet ineens niet zo zeker meer wiens schuld het is. Wanneer, hoe, door wie en waarom is ooit het eerste vuil achteloos op de schone straten van één van onze steden gesmeten? Hoe zag het zondige afval eruit na hetwelk het ooit zo propere Nederland voorgoed onbereikbaar is geworden en dat wat er nog van over is moet worden bewaakt door surveillerende docenten?

Hoe vaak ik leerlingen er ook op wijs dat ze nooit meer zouden hoeven corveeën als ze geen rommel zouden maken, het overtuigt hen niet. ‘Dat doen wij niet, meneer’, roepen ze om het hardst. Als ik vraag wie dan wel, dan weten ze het ook niet, maar zij in elk geval niet. Mij rest geen andere conclusie dan dat het een mysterie is, die vuilnisbelt die “niemand” er van maakt.

________________________

Jetteke is een verzonnen naam.
________________________

zondag 18 januari 2009

Tekst, tekst en nog eens tekst

Vandaag zat ik te studeren op het vak ‘psychologische antropologie” (zeg maar de studie van hoe de mens geestelijk in mekaar zit) , maar het lukte niet zo goed. Ik probeerde een rijtje “persoonlijkheidsfactoren” uit mijn hoofd te leren door te onthouden hoe ze in het boek werden beschreven. Maar in mijn hoofd dwarrelden gedachten die er niets mee te maken hadden als sneeuwvlokken door de lucht, daarbij de woorden en zinnen die ik bestudeerde verdringend.
Ik zei tegen mezelf dat ik mij concentreren moest. ‘Het móét’, zei ik streng. Aanstaande woensdag is het examen. Uitstellen kan niet. En ineens begreep ik de leerlingen op het Roncalli een stuk beter. Want wat zou ik doen als ik wel kon uitstellen? Het antwoord durfde ik niet te geven.

Opnieuw boog ik me over mijn boek. Dit vak lag mij niet zo. Toen het weer niet lukte, besloot ik hardop te gaan lezen. Hoe deden de leerlingen bij mij op school dit? Ze hadden natuurlijk een jonger stel hersenen dan ik, maar ik schatte in dat ze ook vaker te maken hadden met leerstof die ze niet interesseerde. Ik had tenslotte zelf voor deze studie gekozen en was er ook meer dan gemiddeld in geïnteresseerd. Dit vak was dan wel niet mijn favoriet, maar het was ook weer niet zo dat het me totaal niet boeide.

Maar goed, morgen moest ik weer werken. Vandaag moest ik studeren. Het was verbazingwekkend hoe vindingrijk mijn hersenen waren nu ze niet wilden doen waartoe ik ze probeerde te dwingen. De gekste dingen kwamen in mij op. Alles om me heen in mijn kleine gesloten studeerruimte was interessanter dan de hoofdstukken op mijn bureau, de kennis die ik over drie – drie nog maar! – dagen op grote, lege vellen A-4 papier zou moeten schrijven onder het streng toeziende oog van de docent.

Tekst, tekst en nog eens tekst. De docent van dit vak had er nooit iets meer van gemaakt dan dat. Hij kende zijn boek uit zijn hoofd en dreunde college na college de inhoud ervan op. En nu moest ik dat herkauwen.
Ik herinnerde mij dat ik onlangs ergens een onderzoek had gelezen dat uitwees dat leerlingen van tegenwoordig op een andere manier informatie verwerven dan via lappen gedrukte tekst. Ze zijn in hun vrije tijd aangesloten op een ipod, terwijl ze op internet informatie zoeken voor een “onboeiend” verslag dat ze moeten maken voor Levensbeschouwing, ondertussen “poppen er msn-venstertjes up” . Hun gsm ligt stand-by op hun bureau. De tv staat ook aan, maar dat is alleen voor de bewegende beelden. Jammer voor hen dat wij ze onze leerinhouden desondanks op de klassieke manier opdringen. Boeken, stencils, oefeningen. En we begrijpen het niet als ze beweren dat ze met muziek beter kunnen studeren dan zonder. Op school snijden wij ze af van hun digitale netwerk. De ipod moet af, de gsm moet uit, pc’s hebben we niet in de vaklokalen. Ze moeten luisteren naar mij of anders moeten ze stil aan het werk zijn. Uit hun boek. Teksten bestuderen. Oefeningen maken over de teksten. En tijdens vergaderingen met collega’s verbazen wij ons er over dat de leerlingen tijdens onze lessen iedere keer maar weer naar de mediatheek willen.

Ik speelde met de gedachte muziek aan te zetten, want nu ik mij maar niet concentreren kon, dacht ik mij ook ineens vaag van een of ander onderzoek te herinneren dat je met muziek erbij beter stof opneemt. Ik probeerde het zelfs en het liep heel snel op niets uit doordat ik wilde lúísteren naar de muziek.

Inmiddels was het een uur later en ik had nog geen letter extra opgenomen.Het idee begon post te vatten dat het geen zin meer had. Het was teveel, de tijd was tekort, wat had het nog voor zin om mijn best te doen? Dan maar een onvoldoende zonder te leren, dan had ik tenminste nog een leuke zondag gehad; alles beter dan de hele dag worstelen en alsnog een slecht cijfer halen.

Nu is het half tien 's avonds en ik kan melden dat het me toch gelukt is om te studeren. Ik vraag me af hoe ik dat voor elkaar heb gekregen? Eh... om te beginnen heb ik gedachten die alsmaar in me opkwamen opgeschreven om meteen daarna de aanvoer van prikkels in te perken: pc uit (als je je pc nodig hebt voor je werk, kun je ook msn en hyves uitzetten uiteraard), gsm ff ergens anders neergelegd. En hoe zit het met muziek? Tja, dat lijkt toch echt een persoonlijke kwestie te zijn. Nou, en toen ben ik gaan zitten blokken, soms hardop, soms met pen en papier. Als ik een stuk had doorgenomen, herhaalde ik het voor mezelf. Elk half uur ging ik even pauzeren.

Vanaf 13 februari worden de resultaten van de examens bekend gemaakt op "blackboard", de digitale omgeving van de universiteit. Duim voor me als je wilt.
________________________

________________________

zaterdag 17 januari 2009

Meer werken voor meer vrije tijd

Veertien jaar geleden begon ik in het onderwijs, 33 jaar oud was ik en ik had er 17 jaar werkervaring in de binnenvaart opzitten. We werkten er week-op-week-af, dus ik was 26 weken per jaar vrij. Aan wie ik dit ook vertelde, nooit was er iemand die vond dat mijn leven uit vakantie bestond. 'Tijdens die week aan boord verdien je die week thuis dubbel en dwars terug, neem ik aan', zeiden de mensen. En gelijk hadden ze. We verdienden zelfs nog een dik pak overwerk er bovenop.

Elke werkdag sta ik tegenwoordig om 06:00 uur op, ongeacht mijn lesrooster wil ik om 08u20 beginnen. Er is altijd genoeg te doen, meestal nakijkwerk. Dus ga ik bijtijds douchen, ontbijten, lunchpakketje klaarmaken, bakkie drinken en meestal op de fiets naar mijn werk.
Maar voor het zover is, lees ik de krant. Ik ben geabonneerd op Trouw, want daar staat veel in over het vak dat ik geef: Levensbeschouwing.
Eigenlijk ben ik dan al begonnen met werken. Van de 1659 klokuren die ik voor mijn salaris per jaar moet maken, zijn er 183 bestemd voor deskundigheidsbevordering. Per week bestudeer ik gemiddeld 4 uur de krant, waarvan grofweg de helft voor rekening van mijn groeiende deskundigheid komt, toch zo'n 104 klokuren op jaarbasis. Met hetzelfde gemak zou ik kunnen verdedigen dat ik met 208 uur krant lezen al meer dan voldoende tijd in de bevordering van mijn deskundigheid heb gestoken. Want als ik deze baan niet had, met welk doel zou ik dan op de hoogte moeten willen blijven van wat er in de wereld gebeurt?

Meestal fluitend en met muziek op mijn oren, fiets ik naar school. Het is nog donker, regelmatig moet ik inhouden voor laks fietsende schooljeugd, bulten vol boeken op hun rug. Voor hen is een nieuwe dag van sociaal netwerken begonnen bij het eerste meetingpoint dat ze passeerden, msn-gesprekken van de vorige avond worden in real life voortgezet.
Kwart over vijf, weer net zo donker als vanmorgen, terug op de fiets naar huis, luister ik naar vrolijke muziek van Ska-P.
De avond besteed ik aan studie. Mijn deskundigheid neemt er hand over hand door toe, maar de 1200 uur die ik er dit schooljaar mee bezig ben, past niet in de tijd die ik heb om deskundiger te worden. Ach ja, ik word er zelf ook een stuk wijzer van natuurlijk.

Toen ik in de krant las dat de Onderwijsraad het een goed idee vindt om leraren minder vakantie te geven teneinde de werkdruk te verminderen, vond ik dat best een raar voorstel, want ik dacht aan de 26 weken die ik ooit per jaar vrij had en dat ik in die tijd alles wat ik toch nog teveel werkte als overwerk kreeg uitbetaald en dat er desondanks nooit iemand tegen me zeurde dat ik altijd vakantie had en dat er nooit een collega over te grote werkdruk klaagde.
Leg dat naast een 36-urige werkweek met 29 dagen en 5 uur (nog geen 6 weken) vrije tijd per jaar of - zoals we het in het onderwijs geregeld hebben - dezelfde 36-urige werkweek geconcentreerd in veertig 41½-urige werkweken met 60 vrije dagen. Door in de rest van het jaar meer te werken, hebben we meer vrije weken. Ik vind het een prima regeling, in veel extremere mate was ik al gewend aan meer werken voor meer vrije tijd.

Op de binnenscheepvaart deed ik thuis niets voor mijn werk. In mijn vrije weken studeerde ik voor iets heel anders, waardoor ik uiteindelijk leraar ben geworden. En ik heb er nog geen seconde spijt van gehad. Alleen krijg ik zo nu en dan wél een sik van mensen van buiten het onderwijs die zich bemoeien met het onderwijs. Daar hadden we op de binnenscheepvaart geen last van, men had amper in de gaten dat wij schippers bestonden.
______________________
______________________

Schoolkeuze

Als filosofiestudent ben ik de oude Grieken veel dank verschuldigd, maar dat ze zich met cijfers hebben beziggehouden, neem ik ze niet in dank af. Het is namelijk weer de tijd van statistieken. Scholen en leerlingen in den lande worden elk jaar rond deze tijd geconfronteerd met getallen. "Wij middelbare scholen" komen met onze slagingspercentages en doorstroomgegevens in Elsevier magazine, dagblad Trouw en op de site van de onderwijsinspectie. Zo kunt u als ouder zien welke school goed is en welke niet zodat u gefundeerd de keuze voor of met uw kind kunt bepalen.

In een vierde klas behandelden we de islam. Voordat we daadwerkelijk gingen leren wat moslims geloven en doen, voerden we eerst klassengesprekken.
Een meisje riep: 'Ze moeten zich gewoon aanpassen'.
Ik schreef die kreet op het bord en vroeg de leerlingen om te vertellen wat ze onder "aanpassen" verstonden? Dat wisten ze wel: ze moesten hun vrouwen niet slaan, ze moesten Nederlands leren, ze moesten geen hoofddoek willen dragen op het werk, ze moesten niet steeds iedereen lastig vallen op straat. Het kon niet anders of de volgende vraag moest zijn wie "ze" dan waren? Ook dat wisten ze haarfijn te vertellen: de moslims natuurlijk, daar hadden we het toch over? Dus moslims waren mensen die geen Nederlands spraken, die allemaal een hoofddoek droegen, hun vrouwen sloegen en mensen lastig vielen?
Het heeft twee lessen geduurd voordat ik leerlingen uit deze groep iets genuanceerdere uitspraken hoorde doen en ik uit wat er werd geroepen, dacht te kunnen opmaken dat alleen bepaalde groepen jongeren mensen lastig vallen, dat hoofddoeken door islamitische vrouwen worden gedragen en niet eens door alle en dat bijvoorbeeld moslims die in Nederland worden geboren prima Nederlands spreken.
Dankbaar werk om te doen, leerlingen aanzetten om met andere ogen te kijken.

Een kennis van me die aan de andere kant van Nederland woont, vertelde me dat zijn dochter, ook vierdeklasser, met de klas tijdens maatschappijleer "Fitna" van Geert Wilders had gekeken. Toen hij er met haar over doorpraatte, bleek al snel dat ze op school nooit les over de islam had gehad, dat het kijken naar "Fitna" niet was voorafgegaan door gesprekken over de noodzaak die Geert Wilders dacht te zien voor het maken van zijn filmpje, niet over reacties op zijn film in Nederland of daarbuiten, noch over integratiepolitiek of iets van dien aard. Het enige dat de docent na het kijken had gevraagd was:
'Wie is er niet geschokt?' Niemand stak een vinger op.
Toen vroeg hij: 'Wie is er wel geschokt?' Iedereen stak zijn vinger op. En dat was de nabespreking. Mijn kennis vroeg aan zijn dochter of de les misschien voorbij was geweest? Ging de bel? Zouden ze er de volgende les nog op terug komen? Maar nee, ze hadden daarna nog wat voor zichzelf mogen werken op de computer.

Wat is goed onderwijs? U mag het zeggen. Als u samen met uw kind voor de keuze staat, komend schooljaar, dan benijd ik u niet. Eén ding mag duidelijk zijn: in de gegevens die u ter beschikking worden gesteld zult u lessen als die over islam of Fitna niet terug vinden.
__________________________

__________________________

Bedelen in den Haag

Samen met een collega heb ik nagedacht over ons onderwijs in de bovenbouw. Onze ideeën hebben we kenbaar gemaakt aan de afdelingsleiding. We kregen het verzoek een vragenlijst te ontwerpen om te onderzoeken hoe collega's tegen het een en ander aankijken. Dat deden we online, collega's kunnen 'm met een toegangscode invullen en wij hoeven niet te turven, de resultaten zijn onmiddellijk zichtbaar.
Afgelopen donderdag zouden we voor de eerste keer met een groep mensen bij elkaar komen om een studiedag over het onderwijs in de bovenbouw voor te bereiden. Ik wilde vooraf nog snel even de vragenlijsten uitprinten. Voor de zekerheid had ik ze gekopieerd naar een wordbestand. Je weet maar nooit, met die verouderde computers op school, dacht ik, straks kan ik weer niet uitprinten vanaf een site...

Documenten sla ik altijd op onder een ouder formaat op mijn laptop die ik zelf gekocht heb omdat ie me veel tijd, werk en ander archaïsch gedoe bespaart. Jammergenoeg is er geen geld voor laptops voor alle personeelsleden.
In mijn lokaal kan ik met mijn zelf aangeschafte laptop niet op het internet, wat een beetje jammer is, want het ontneemt me toegang tot didactische mogelijkheden, zoals werken met wiki's, blogs, twitters, youtubefilmpjes en hyves om maar enkele mogelijkheden te noemen. Maar ja, dan zouden er ook in elk leslokaal een aantal computers aanwezig moeten zijn.
Het zou trouwens ook nogal wat werk schelen als ik toegang tot een centraal leerlingvolgsysteem zou hebben. Ik zou dan bijvoorbeeld tijdens een mentorgesprek kunnen zien of collega's opmerkingen hebben gemaakt over een van mijn leerlingen. Of ik zou als vakdocent achter de naam van een leerling kunnen vermelden dat hij of zij bij mij al twee lessen weinig uitvoert. Ook zou ik cijfers in kunnen voeren en die zouden voor iedereen zichtbaar zijn: voor ouders, voor leerlingen, voor collega's. Je zou meteen kunnen zien om wat voor soort cijfer het gaat of je zou in één oogopslag vanaf elke plek in de school en zoveel plaatsen buiten de school als nodig is, kunnen zien hoe een leerling er gemiddeld voorstaat, hoe snel een leerling is, of een leerling misschien dyslexie heeft of langere tijd ziek is geweest of je zou kunnen invoeren dat een leerling afwezig is.

In de lerarenwerkkamer geef ik de schoolcomputer het bevel mijn worddocument vanaf een usb-stick uit te printen, want vanaf mijn laptop gaat dat niet. Ik heb namelijk geen toegang tot het intranet van de school. Er is niet genoeg personeel dat deze toegang voor mij kan regelen.
De desktopcomputer voor mijn neus geeft vreemde verknipte beelden te zien en verder is ie van het ene moment op het andere ontoegankelijk geworden. Mijn inschatting dat ie even tijd nodiig heeft om het ingewikkelde document te verwerken, blijkt correct. Er verschijnt na ongeveer vijf minuten een mededeling op mijn scherm: het is niet mogelijk het document uit te printen, het lettertype wordt niet herkend.
Later, thuis, probeer ik één pagina die zonder mopperen uit mijn printer zoeft. Maar ik print niet thuis uit, want inkcardridges worden door de school niet vergoed omdat uitprinten op school gedaan kan worden. Dat is wel jammer want toen dat nog niet kon, kregen we de helft van de kosten van één cardridge per jaar terug betaald.

Op onderstaande link kunt u een spotprent vinden van een opgehouden hand. Een hand met een gouden ring aan één van de vingers, een hand aan een pols met een Rolex erom, een pols die uit een witte boord steekt met een gouden manchetknoop eraan, een witte boord die uit een pak met krijtstreep steekt. "De handophoudende kapitalist" staat erbij. U en ik weten hoe rijkelijk de hand gevuld werd.
Misschien heeft iemand zo'n outfit voor me te leen? Dan ga ik 's een weekje in Den Haag uit bedelen voor het onderwijs.

_____________________

_____________________

vrijdag 16 januari 2009

Een doorsneedag in het onderwijs

Het eerste uur heb ik geen les. Ik ben van plan te beginnen met het doornemen van een stapel werkstukjes van Havo en Atheneum examenleerlingen. In de docentenwerkruimte is gelukkig niemand aanwezig, zodat er ook niet gekletst wordt; kan ik me lekker concentreren. Maar de telefoon gaat. Laat ik ff aannemen, denk ik, dan kan ik zeggen dat degene die ze zoeken hier niet is.
'Ah, jou zocht ik net', zegt onze receptioniste opgetogen: 'Ik heb hier de moeder van Marjolein Hagersma, kan dat even?'
Moeder Hagersma heeft die morgen onenigheid gehad met haar dochter en nu is ze ongerust of haar dochter wel op school is gearriveerd. Misschien dat ik, haar mentor, even zou willen gaan kijken?
Ik zoek op het internet het rooster van Marjoleins groep op. De leerlingen blijken niet allemaal hetzelfde vak te hebben op dit moment. Ik denk even na: waarschijnlijk zit ze bij scheikunde. Voor de zekerheid onthou ik ook het nummer van het lokaal waar de andere leerlingen uit die groep nu geschiedenis hebben en dat is maar goed ook want ik heb verkeerd gegokt zodat ik ook nog even naar de andere kant van de school mag wandelen. Ik kom erachter dat ik niet door de mediatheek kan, want die is vanmorgen gereserveerd voor examens van januarikandidaten. Dan maar omlopen. Marjolein zit in haar lokaal. Nu moeder nog terugbellen. Ik pak mijn mobiel, maar bedenk me: toch maar liever bellen met de telefoon van de school hoewel dat wel weer helemaal aan het andere eind van de school is.
Als tenslotte mevrouw Hagersma gerustgesteld is, kijk ik op mijn horloge. Het is negen uur, ik heb nog twintig minuten. Nou ja, het is niet anders, verzucht ik bij mijzelf, dat hoort ook bij het mentoraat. Ik besluit het resterende kwartier te gebruiken om e-mail te checken.

Deze dag heb ik eerst twee uur les, waarna ik door een collega, die nu een uur in mijn lokaal is ingeroosterd word aangestaard, terwijl mijn bureau nog vol spullen ligt. Na dit lesuur mag ik hier weer terugkeren. Mijn collega zet alvast zijn tas op mijn bureau, tussen mijn papieren, rekenmachine en laptop. Zo snel ik kan, veeg ik mijn zaken bij mekaar, sorteer hier en daar nog wat, ruim dingen op, de kast in. De collega is al met zijn les begonnen, wat op zich wel prettig is, want de klas die hij bij zich heeft, maakte herrie voor drie klassen.

In de mediatheek had ik afgesproken met twee mentorleerlingen, één in de eerste helft van het lesuur, één in de tweede. Maar dat is waar ook, de mediatheek is dicht. Er zijn twee ingangen, waar komt mijn leerling vandaan? Ik ben trouwens al laat, maar dat gebeurt vaker, hopelijk wacht hij even. Dat valt tegen, hij is nergens te zien. Althans niet bij de versperde ingang waar ik sta. Ik moet dan maar naar een computer in de docentenwerkruimte gaan om op het rooster op te zoeken waar ik de leerlingen kan vinden. Uiteindelijk vind ik ze, ik voer begeleidingsgesprekjes met ze en daarna heb ik nog drie lesuren, onderbroken door een pauze.

Tussen 15h30 en 17h00 doe ik nakijkwerk, althans, dat was de bedoeling. Als ik een half uurtje bezig ben, komt er een leerprocesmanager binnen die met mij van gedachten wil wisselen over een van mijn mentorleerlingen. Dat duurt meer dan een half uur.

Als ik mij om vijf uur klaar maak om naar huis te gaan, denk ik na over morgen. Welke uren heb ik dan vrij om na te kijken? Voor het antwoord zal ik mijn agenda moeten raadplegen, zo uit mijn hoofd weet ik alleen dat het een doorsneedag in het onderwijs belooft te worden.
____________________
Marjolein Hagersma is een verzonnen naam
____________________