donderdag 23 april 2009
Bevooroordaled
Vanaf het pad van de overburen kwam een meisje lopen, ik schat een jaar of vijftien oud, een mooi meisje in strakke spijkerbroek, het dikke roodblonde haar op een staart. Ze rookte een sigaret. De Lonsdalejongen draaide zich half om en begon te lopen. Ik zag zijn gezicht vanaf de zijkant, een lichtgetint gezicht had hij, zijn mond hield ie geopend, zijn tanden ontbloot. Hij liep strompelend met X-benen. Ik denk dat hij ongeveer van dezelfde leeftijd was als het meisje. Ze zouden leerlingen van onze school kunnen zijn, maar ik kende ze niet.
In de rolstoel zat een klein jongetje dat ik al vaker had gezien. Ook hij had een donkere huidskleur, donkerder dan die van de Lonsdalejongen. Anders dan de vorige keren dat ik iemand met hem zag rondrijden, had hij nu een gipsbroek aan. Van zijn middel tot onder zijn knieën zat hij met twee benen in het gips.
Het meisje had een blanke huid. Ze duwde de rolstoel. Ik zag hen gaan en bedacht me dat ik zonder dat jongetje in de rolstoel en zonder het moeilijk lopen van de Lonsdalejongen nog steeds met argusogen naar hen gekeken zou hebben en mij afgevraagd zou hebben wat ze in onze straat aan het uitvreten waren?
Doordat ik op een hoek woon, kon ik hen volgen terwijl ze zich van mij af bewogen. Het meisje stopte even, nam een trekje van haar sigaret, gooide het hoofd in haar nek en blies de rook recht omhoog. Ze begon wat aan het jongetje te sjorren, misschien lag hij niet lekker. Toen ze zich weer in beweging zette, kon ik zien dat het een zwaar karwei was, ze moest duidelijk kracht zetten.
De Lonsdalejongen, die een meter of vijftien voor de rolstoel uitliep, wachtte even toen het meisje probeerde het jongetje te verleggen. Hij riep iets, het meisje keek op en lachte.
Deze jongeren, ‘s zondagmiddagse voorbijgangers in mijn straat, doorkruisten het bevooroordeelde beeld dat ik van mijn onbevooroordeeldheid heb.
________________________
________________________
zondag 12 april 2009
Het Opium Van De Leraar
Als docent ben ik graag vriendelijk, duidelijk, belangstellend, begripvol desnoods en als ik half denk dat ik ergens een leerling hoor zeggen dat zij of hij het niet snapt, weet ik niet hoe snel ik mij er heen moet spoeden om uitleg te geven. Uitleggen is het liefste dat ik doe, uitleggen is mijn hobby en ik heb er mijn beroep van gemaakt. Graag zou ik altijd uitleg geven. Niet letterlijk de hele dag praten om opgave na opgave aan het verstand van suf gelulde leerlingen te peuteren, nee, in mijn Uitlegwalhalla komen de leerlingen geïnteresseerd naar mij toe nadat ze een oefening hebben gemaakt en met behulp van een nakijkboekje hebben nagekeken. Ze zeggen tegen mij dat ze “opdracht zeven” fout hadden en dat ze het goede antwoord hebben overgeschreven en ze hebben er ook nog over nagedacht. Hun gemotiveerde en actieve studiehouding ten spijt komen ze er niet uit en dan kom ik in beeld.
Stap voor stap ga ik samen met de leerlingen na tot op welke hoogte ze het nog begrepen hebben. Ha! Ik constateer dat ze al veel weten over de stof. De links naar internetsites in het boek hebben ze ook werkelijk bezocht, de teksten hebben ze gelezen, de online-documentaire van veertig minuten hebben ze bekeken. Dat stelt mij in de gelegenheid om er voorbeelden bij te halen, illustraties voor het geestesoog van de leerlingen op te roepen. We praten bijna op gelijk niveau, slechts onderscheiden door eruditie van mijn kant en intellectuele honger van de hunne. Ooit zullen zij mij voorbij streven: leerling overtreft meester.
De sporadische momenten waarop inderdaad een leerling verder doorvraagt over de stof dan ‘wat moeten we kennen voor de toets, meneer?’ of de zeldzame keren dat in de ogen van die ene leerling het inzicht leesbaar is, voeden de droom, het Uitlegwalhalla, het Opium Van De Leraar.
Waar anders dan op een school als de onze waar leerlingen zelfwerkzaam geacht worden te zijn, zou de zojuist beschreven utopie realiteit kunnen worden? Vandaag heb ik groep X. De leerlingen komen binnen en wie het eerst zover mogelijk achterin het lokaal zit, zit goed, dat wil zeggen, kan het verst onderuit zakken. Er zijn twee leerlingen die hun spullen uit hun tas pakken en aan het werk gaan, zij zitten wat verder naar voren. Ook op de achterste rijen vist een aantal leerlingen een boek of een schrift op uit tas of rugzak, legt het op tafel en vouwt dan afwachtend de armen voor de borst. Anderen hebben het te druk met sociaal netwerken, hun tafel blijft leeg.
In tegenstelling tot mijn doorsnee werkwijze spoor ik niet direct iemand aan om iets te gaan doen voor mijn vak. Op mijn bureau ligt een stapel toetsen en werkstukjes van leerlingen. Ik sorteer de stapel. Werk van leerlingen die langer dan een jaar niet meer op school zitten, kan weg, de rest bewaar ik nog een tijdje. Wie weet komen de rechtmatige eigenaars er nog een keer om. Als de les twaalf minuten oud is, kijk ik het lokaal rond. Nog altijd zijn er niet veel leerlingen aan het werk gegaan, op hun tafels ligt nog steeds niets. Zuchtend spreek ik hen aan, ze kijken naar me en in hun ogen lees ik dat ik voor hen een wezen ben uit een verre, vreemde wereld, een soort “meneer”.
________________________
________________________
zondag 5 april 2009
Zijn leerlingen leuk?
In het jaar 1515 zei de godin Zotheid(1) over jonge mensen:
- “Als ze later oud geworden zijn en door ervaring en studie zich enige mannelijke wijsheid hebben verworven, dan taant onmiddellijk hun glanzende schoonheid, hun opgewektheid kwijnt, hun humor bekoelt, hun energie brokkelt af.”
En een halve bladzijde verder:
- “Wat is kind zijn anders dan onzin uitkramen en gek doen? Is dat niet juist het grootste plezier op die leeftijd, dat men helemaal zijn verstand niet gebruikt? Wie immers zou niet een knaap met de wijsheid van een man als een monster verafschuwen en vervloeken?”
In deze blogpost leg ik u de vraag voor of leerlingen (indien u nooit met leerlingen te maken krijgt, leze u “pubers”) leuk zijn? Na de volgende anekdotes mag u daar zelf over oordelen.
Het is vandaag de eerste echte lentedag. De zon verwarmt alles wat gedurende de afgelopen maanden verkleumde. Op de terugweg van een wandelingetje in de middagpauze ontmoet ik een groepje leerlingen uit de vijfde en zesde klas. Op hun fietsen zittend of ernaast staand, wachten ze nog op een van hen.
- ‘Als u Robin was, waar zou u dan op dit moment zijn, meneer?’ willen ze van mij weten.
- ‘Als ik Robin was, dan liep ik een klein half uur geleden nog achter Melvin aan, vanaf het lokaal van meneer FuntobeMo richting de kantine’, vertel ik.
Een van hen komt op het idee om Robin een sms’je te sturen, een ander buigt zich ondertussen over het voorwiel van haar groen, geel en rood geschilderde en met strengen kunstbloemetjes omwikkelde fiets. Een van de spaken, waaraan veelkleurige balletjes zijn geregen, zit los. Ze zegt weleens te hebben gehoord dat als er een los zit dat er dan minstens nóg een los zit. Minder dan zich te bekommeren om de losse spaak is ze op zoek naar de tegenhanger ervan.
- ‘Komt u mee naar het terras, meneer?’ vraagt een kaal geschoren jongen. De anderen kijken mij aan, zo te zien nieuwsgierig naar mijn reactie op dit niet alledaagse voorstel. Het feit dat ik nog les heb, doorkruist de geboden gelegenheid om eens buiten de schoolse omgeving met een groepje van mijn leerlingen te babbelen. Jolig wensen ze me nog fijne lessen.
Rokende leerlingen zien in mij een soort bondgenoot. Sinds kort is er op het schoolplein een tegelbrede rode streep getrokken. Voorbij de markering is roken verboden omdat roken ongezond is, vertelt de tekst op een A4-tje dat op de schooldeur is geplakt.
Op de terugweg van een van mijn middagwandelingetjes steek ik met brandende sigaret de zone over waar roken nog is toegestaan. Op een bankje vlak voor de grens aan de overkant zitten drie rokende jongens.
- ‘U mag niet over die lijn, meneer’, zeggen ze.
Ik leg uit dat ik ‘die kant op’ moet, maar ze zijn terecht onverbiddelijk.
- ‘Bekijk het van de positieve kant, meneer’, glimlachen ze: ‘Blijkbaar is roken aan deze kant van die lijn veel gezonder dan in de rest van de wereld, lees de tekst op de deur er maar op na’.
Een jongen, ik denk een derdeklasser, ik ken hem niet, komt ergens in het schoolgebouw de hoek om en ik ook, alleen komen we uit tegengestelde richtingen. Ternauwernood voorkomen we een botsing. De jongen doet enorm verschrikt. Ik zeg dat ik het raar vind om zo van mij te schrikken.
- ‘Nou dat is anders niet zo moeilijk hoor’, zegt ie.
Ik wil weten hoezo dan.
- ‘Nou eh…’, hij grijnst, krabbelt aan zijn wang, kijkt met een quasi “dat lijkt me nogal voor de hand liggend” blik schuin langs mij heen.
Ik wil me niet onbetuigd laten en vraag of hij dan weleens in de spiegel kijkt?
- ‘Jawel, dan kom ik tot rust.’
Ik opper dat de spiegel dan zeker altijd beslagen is wanneer hij er in kijkt.
- ‘Meneer’, hij kijkt me nu recht aan: ‘laat ik duidelijk zijn, anders staan we hier de hele pauze, ik ben jong en best wel knap…’
Gelukkig lijkt hij van mij te verwachten dat ik in elk geval intelligent genoeg ben om de rest zelf in te kunnen vullen. Telkens wanneer ik daarna die jongen tegenkom, schrikt hij zichtbaar van mij en ik van hem. En dan grijnzen we naar elkaar.
Tijdens de bespreking van een film waarin een man een geit hield op een balkon zit achterin een meisje met haar buurvrouw te kletsen. Ik resumeer het gesprek tot dan toe:
- ‘Oké, die man heeft dus die geit…’
Verder kom ik niet. Het kletsende meisje veert overeind, zet grote ronde ogen op en vraagt op verbaasde toon:
- ‘Wat zegt u meneer, heeft u een geit?’
Leerlingen moeten met een korte tekst reageren op een artikel van “laten we hem de heer Van Bebberen noemen” dat ooit in het NRC heeft gestaan. Het stuk wemelt van de moeilijke woorden, waarvan een verklarende lijst is bijgevoegd. Toch heeft dit niet van alle leerlingen de ergernis over ’s mans taalgebruik kunnen wegnemen. Eén van hen opent met de woorden (letterlijk citaat):
- “De heer Van Bebberen spreekt met ingewikkelde woorden, maar hij weet niet dat je voor het voegwoord: ‘maar’ een komma moet plaatsen. Dit is al het eerste punt waaraan ik twijfel heb aan hoe professioneel de heer Van Bebberen eigenlijk is.”
De laatste anekdote in deze korte serie is niet geschikt voor lezers met een zwak spijsverteringsstelsel, noch voor hen die een afkeer hebben van het genre ‘horror’.
In een klas waarin het niet meevalt de leerlingen aan het werk te houden, sta ik ergens halverwege het lokaal iets uit te leggen aan een van hen. Plotseling wordt er achter mijn rug schaterend gelachen. Een jongen met ogen waaruit levenslust en puberhumor mij tegemoet twinkelen lijkt de oorzaak van het plezier te zijn. Ik vraag hem vriendelijk niet fulltime de clown uit te hangen tijdens mijn lessen. Daar wil hij wel aan meewerken, maar of hij dan eerst zijn handen mag gaan wassen, vraagt ie? Uiteraard vraag ik om uitleg en dan vertelt hij mij waarom er even geleden zo gelachen werd: hij heeft een puist in de nek van zijn buurman uitgeknepen en nu is er pus aan zijn vingers gekomen.
Zet u alstublieft een kruisje voor uw keuze:
- ’ Ja, leerlingen (pubers) zijn leuk
- ’ Nee, leerlingen (pubers) zijn niet leuk
- ’ Weet niet
________________________
(1) Desiderius Erasmus, Lof der Zotheid
Eigen namen van leerlingen zijn verzonnen.
________________________
zaterdag 4 april 2009
Beetje jammer
Voor ik het wist, zat ik als vertrouwenspersoon vele uren per maand gesprekken te voeren met leerlingen (die in mij in deze toen nog nieuwe functie binnen de school een counselor zagen), zat ik in de schoolkrantredactie, repeteerde ik op zondagavonden mijn rol in het schooltoneel vanwaar ik alras evolueerde tot gelegenheids-toneelschrijver, waarnemend regisseur, producent en bedelaar om sponsorgelden bij lokale bedrijven en instellingen waarvan enkele functionarissen mij nog kenden van eerdere bezoeken toen ik advertenties voor de schoolkrant kwam werven. Ook was ik reeds kort na mijn indiensttreding mentor van meer of minder lastig te motiveren leerlingen uit de bovenbouw en tegelijkertijd van een 3-Mavogroep. Ik verleende hand- en spandiensten op podiumavonden waar leerlingen en collega’s de gelegenheid krijgen vrijelijk te tonen wat ze kunnen met hun stem, camera of instrument. Ik was ook niet te beroerd om op een Retro Show of een podiumavond mezelf te laten toe- of uitlachen vanwege een optreden, puur of playback. Ik had zitting in de voorbereiding van de jaarlijkse kerstviering, ging een weekend mee op kamp met leerlingen uit 3-Mavo en organiseerde uitstapjes met mijn mentorgroep.
Tussen de bedrijven door gaf ik les. Ik stond er alleen voor, want mijn vakcollega was door omstandigheden langere tijd niet op school. Georganiseerde begeleiding van beginnende docenten was er niet. Er was voor mijn vak geen lesprogramma, simpeler gezegd: leerlingen hadden geen leerboeken, er waren geen eindtermen, geen toetsen. Per les of korte serie lessen moest ik samen met de leerlingen bepalen waar we het ’s over zouden gaan hebben. In de ene klas wilden ze dit, in de andere dat. Aan mij uiteraard de taak om al die lessen vol individuele en in enkele gevallen per week veranderende leerlingbehoeftes om te zetten in lessen waar ik er als vakdocent in ieder geval een minimum aan professionele voldoening uit zou kunnen peuren. Al snel kwam ik tot de conclusie dat er een vakwerkplan moest komen en dus toog ik regelmatig naar Tilburg om bij het schrijven ervan begeleid te worden door de voorzitter van de vakgroep Levensbeschouwing van de Hogeschool Katholieke Leergangen.
Ik was de bruidegom, het onderwijs de bruid aan wie ik mij met inzet van ziel en zaligheid wijdde. De contactintensieve en gedifferentieerde didactische werkwijze op onze school was de slagroom op de grote uitdagende bruidstaart.
Wel was er ooit een opmerkzame leerling die tijdens een of ander evenement opmerkte dat meneer FuntobeMo er natuurlijk ook weer bij was.
Er zijn mensen in het onderwijs en zeker ook bij ons op school die net zo enthousiast en misschien wel actiever zijn dan ik in mijn ijverigste jaren. Onder hen zijn er die een dergelijk enthousiasme een carrière lang aan de dag leggen. Ik neem welgemeend en diep mijn denkbeeldige hoed voor hen af. Ik heb het namelijk niet volgehouden. Ach, ik heb naast en na de opsomming van hierboven nog wel andere dingen gedaan, het gaat mij hier niet om volledigheid. Interessanter is de vraag of overbelasting kan leiden tot afhaken?
Afgelopen vrijdag, op het terras en in de zon, vertelde ik aan collega’s dat ik dit jaar voor het eerst niet naar de jaarlijkse uitvoering van het examentoneelstuk van de Dramaklas zou gaan kijken omdat ik de laatste weken zo moe was. Met mijn tong op mijn vestje had ik het einde van de werkweek weten te halen en nu was ik aan rust toe. Rust, rust en nog eens rust. Genoeglijk nipte ik van mijn Westmalle Trippel, de rust was ingetreden, maar ik voelde mij er vrijwel meteen in gestoord. Terwijl ik dronk vertelde men mij namelijk dat er niet meer dan zeven toegangskaartjes aan leerlingen waren verkocht. Men had de zaal wat kleiner gemaakt, dan leek het nog wat.
Ik haalde mijn schouders op, dronk van mijn Trippel en al snel hadden we het ergens anders over.
Thuis, achter mijn bord frites met zelf gesneden frikadel zat het me niet lekker, die zeven verkochte kaartjes. Desgevraagd had mijn vrouw wel zin om mee te gaan. Wat we te zien kregen, was vooral het enthousiasme dat zo eigen is aan leerlingentoneel. Af en toe ging er een scheutje nostalgie door mij heen.
‘Het was heel leuk’, zei mijn vrouw na afloop en ik was het met haar eens.
Ik was er nú dan wel bij, op het laatste moment verontrust teruggefloten door iets in mij, misschien wel de mevrouw uit de bruidstaart, die niets van zich had laten horen bij de vorige podiumavond toen ik bij de thuisblijvers hoorde, die mij met rust had gelaten toen ik wegbleef bij de "Dancebattle" van vorige week en die zich eveneens muisstil had gehouden in de periode dat ik voor twintig jaar aan energie erdoorheen joeg.
De zaal maakte geen overdreven lege indruk, doordat de vaders, moeders, broertjes, zusjes, opa's en oma's van de uitvoerende leerlingen er natuurlijk wel op af gekomen waren. Maar wie waren er verder?
Dapper neem ik mij voor in het vervolg geen toneel- of podiumavond of Dancebattle meer over te slaan. In een verhoudingstabel zou dat vijf leerlingen per evenement kunnen schelen.
________________________
zaterdag 7 maart 2009
Vanwaar de fiets?
- Het bestaan van fietsen is toch niet noodzakelijk? Lopen kan ook en als je sneller wilt zijn, kun je op de brommer of de scooter en heb je een hekel aan het dragen van een helm dan kun je op de snorscooter. Ook kun je droog reizen per brommobiel of met de auto. Kortom, een fiets is toch maar een toevallig vervoersmiddel waar we ook zonder hadden gekund.
Iemand staat op en begint te reciteren:
Er zijn er die fietsen in het bos,
De vakantiefietser is een merkwaardige subsoort
De fiets bestaat dus omdat mensen ervan houden,
Als je het goed beschouwt, is fietsen
Zo zijn er lichtgewichtfietsen
Degene die de fiets heeft uitgevonden, moet wel een vooruitziende blik hebben gehad, dat kan niet anders. Aanvankelijk was de fiets wellicht bedoeld als vervoermiddel, maar het is toch duidelijk dat hij geëvolueerd is tot veel meer dan dat.
Eindelijk is de spreker klaar met zijn litanie en krijgt een nuchtere persoon de kans om kort en krachtig op te merken:
Dat zit een medestander van de spreker van zojuist niet lekker en hij brengt in:
Nukkig zegt de nuchtere persoon:
Als u dit gesprek een tijdje hebt gevolgd, vraagt u wellicht:
________________________
zaterdag 21 februari 2009
Lokalen
Ikzelf tref het de laatste jaren niet slecht. Oké, ik betoogde in een ander bericht al dat ik het in ons tijdperk van digitalisering nogal Spartaans vind dat er geen optimale informatietechnologie in de hele school aanwezig is, maar verder is het lokaal waar ik het merendeel van mijn lessen geef voldoende geoutilleerd. Ik hoef niet met krijt te werken, want er is een whiteboard, waardoor er niet na verloop van tijd gaatjes in mijn kleding verschijnen door de inwerking van agressief kalk, er niet op alles in het lokaal een grauwe laag stof ligt én zo heb ik geen last van exceem aan mijn handen. Er is een goed werkende tv met dvd-speler, aangesloten op een stereo-installatie; met de kwaliteit van het geluid zit het dus ook wel goed. Er hangen deugdelijke zonneschermen en verduisteringsgordijnen voor het raam. Aan één muur hangt over de volle lengte een stellage waarop werkstukken van leerlingen worden geëxposeerd. Ik beschik over drie kasten waarin ik takenbladen, nakijkbladen, boeken, studiewijzers, instructieschema's en allerlei ander lesmateriaal bewaar.
Alles bij elkaar is het heel aardig, maar het kan beter, want de kasten zijn gammel; van één gaan de deuren alleen dicht als ik ertegen schop, van een andere blijven ze alleen dicht als ik er een opgevouwen stuk papier tussen klem. De lades van het bureau vergen vaardigheid om ze te openen waarbij ze erbarmelijk piepende geluiden maken. De tafeltjes en stoeltjes zijn oud, groezelig en beschadigd. En ik hoef mij niet af te vragen of het op andere scholen beter is, op open dagen die ik bezocht met mijn kinderen constateerde ik dat dit op zijn minst een regionaal verschijnsel is.
Het is een lokaal met blackboard, dus ik begin ermee water en spons op te halen, zodat ik krijt na gebruik stofvrij kan bestrijden. Op het programma staat: "instructie over opdracht 49". Dit is een opdracht die meetelt voor een later schoolexamen. Leerlingen moeten met behulp van een aantal opdrachten het mensbeeld analyseren dat cineast Bert Haanstra presenteert in de film "Bij de beesten af", waarna ze er met drie eigen, beargumenteerde stellingen op moeten reageren. Pittige opdracht die vergt dat de docent duidelijke structuur aanbiedt.
Het is een grote groep. Eerst moet ik controleren op aanwezigheid, vervelend, want mijn leerlingenlijst ligt in het lokaal waar ik meestal zit (ik kan niet zeggen "mijn lokaal" want niemand heeft een eigen lokaal).
Dan blijken er een aantal leerlingen te zijn die in een ander tempo werken en die toch echt nieuwe studiewijzers nodig hebben. Die heb ik niet bij mij, er zit niet anders op dan opnieuw naar het lokaal te gaan waar mijn spullen liggen.
Staande voor de kast waar de papieren liggen, met naast mij het gepraat van een collega die daar op dat moment les geeft, probeer ik efficient te zijn: wat heb ik nodig? Dit blad, dat pakketje stencils, vergeet ik niets? Ik hoor waar de collega het over heeft, het is best interessant. Terug bij de klas waarin ik aan één groep leerlingen eigenlijk een lesuur lang instructie had moeten geven, deel ik haastig het vereiste papierwerk uit. Kort - te kort - leg ik uit hoe ze met de papieren moeten werken.
Mijn collega zit achter het bureau, zodat ik haar moet onderbreken om te vragen of ze even opzij wil gaan. De la knarst luid bij het openen. Ik pak er de afstandbediening uit. Terug bij de gezellig kletsende leerlingen - zij hebben geen last van werkdruk, noch hebben zij er ook maar enige notie van hoe het mij intussen vergaat - ruk ik de batterijen uit de afstandsbediening die ik zojuist heb opgehaald en zet ze in de lege soortgenoot, maar als ik vervolgens verwachtingsvol op de knopjes druk, gebeurt er niets. Slap vallen mijn armen naast mijn lichaam. Wat nu?
Zelf inmiddels in hoge mate gedestructureerd, probeer ik voor de leerlingen structuur aan te brengen in de opdracht. Om kwart over negen denk ik dat ik er ben en andermaal vergis ik mij. Er ontbreekt een bladzijde waarnaar ik verwijs. Die takenbladen heb ik vorig jaar al gekopieerd en nu schiet mij te binnen dat er toen iets was fout gegaan in de kopieermachine. De ontbrekende bladzijde heb ik toen los erbij gekopieerd; er ligt nog een stapeltje in dat andere lokaal.
Voor de vierde keer vlieg ik heen en weer, deel de stapeltjes papier uit, geef nog enkele laatste aanwijzingen en dan roept een leerling:
In het hier beschreven geval zou ik een kwartier hebben kunnen besparen. Ook dan was ik niet toegekomen aan de volledige vertoning van de twee keer tien minuten documentaire, maar ik had zeker de vertwijfelde leerling die mis had zitten kijken nog kunnen helpen. De uitleg had ik voor de hele groep naar behoren kunnen geven èn afronden.
________________________
donderdag 19 februari 2009
Onderwijs op maat
Vandaag bekijken we haar vorderingen. Haar cijfers zijn wel oké, maar over haar tempo is ze ontevreden.
'Nu kan ik sarcastisch doen en zeggen: dan moet je harder gaan werken', zeg ik: 'maar dat weet je zelf ook wel, hè?'
Natuurlijk weet ze dat en ze neemt het zich ook telkens voor maar het mislukt steeds. Na wat heen en weer gepraat over motivatie en doen wat je je voorneemt, vraag ik haar waarom het eigenlijk een probleem is als ze er langer over zal doen? Bij ons op school kun je in augustus en in januari ook examen doen, dus wat is het probleem? Dat je een half of een heel jaar later van school komt? Dat je later afstudeert aan de universiteit? Maakt dat zoveel uit op een leven van tachtig jaar? Waar gaat het eigenlijk over? Waarom niet lekker relaxed gedaan en naast een diploma met mooie cijfers ook nog eens de herinnering aan een gezellige tijd meenemen als je onze school verlaat? Daar denkt ze even over na en ze weet eigenlijk geen goede argumenten om het niet op die manier aan te pakken.
Ik vraag of ze hier met haar ouders open over kan praten? Of verwachten die van haar dat ze het netjes in zes jaar zal doen en daarmee basta? Nee, met haar ouders kan ze daar wel over praten hoor.
'Weet u geen argumenten om er níét langer over te doen?' vraagt ze.
Ik lach kort en kijk dan peinzend naar een poster van Jezus als rockstar op een rode loper, getekend door een groepje derdeklassers. Ze lacht onzeker, alsof ze al begrijpt waarom ik niets zeg: zulke argumenten zullen wel niet bestaan. Inderdaad moet ik er even over nadenken, maar dat heeft er ook mee te maken dat ik leerlingen meestal hun eigen argumenten laat aanvoeren, zowel in mijn vak als voor de motivatie van hun studie.
In dit geval moet ik haar wat argumenten aan de hand doen, dat is duidelijk, dus ik leg uit dat je achterblijft als je vroegere klasgenoten hun diploma al hebben. Je komt ze later tegen en ze vertellen over hun nieuwe leven in hun nieuwe stad met hun nieuwe studievrienden op hun nieuwe kamer en het is allemaal supervet en chill en zo. Ik zeg dat leerlingen die er langer over doen mij dat vertellen. Dat ze daar van balen. Dat ze echt een toffe tijd op het Roncalli hebben, leuke sfeer en zo, maar stuk voor stuk zijn ze het zat na een verblijf dat langer duurt dan de vijf of zes jaar die ervoor staan.
'Dat is één', zeg ik en ik raak op dreef. Ik vertel haar dat je in een klas terecht komt waarin leerlingen zitten die er dus langer over doen. Sommige kiezen daar bewust voor, andere kunnen op die manier een diploma halen dat anders te hoog gegrepen voor ze zou zijn en er zijn er ook die tijd verloren hebben door persoonlijke omstandigheden.
'Allemaal niets mis mee, maar zie jij jezelf tussen die leerlingen lekker op je gemak goede cijfers scoren en onder je niveau presteren?'
Als ze al weg is, bedenk ik nog een argument: de voldoening die je ervaart als je je gestelde doel realiseert. We spreken af dat ze het er met haar ouders over zal hebben en dat ze een beslissing gaat nemen waarop ze niet meer terug mag komen. Ze denkt dat ze al wel weet wat het worden zal en ik ben het met haar eens. Natuurlijk moet ze gaan voor zes jaar met een examen in mei. Natuurlijk moet ze gaan voor mooie cijfers.
Vlak voor het einde van ons gesprek vertelt ze dat ze vaak boven haar boeken gaat zitten en dan moet ze wéér van die stomme oefeningen maken. Weg goede voornemens, weg concentratie. De computer is dichtbij, en msn.
Ze kan het zonder die oefeningen. Misschien kunnen we daar eens naar kijken als ze een beslissing heeft genomen? Misschien moeten we met sommige leraren overleggen of ze oefeningen over mag slaan? Ja, dat zou ze graag willen. Hoe streng controleren docenten eigenlijk wat je allemaal hebt gedaan voordat je een toets of schoolexamen mag doen? Dat verschilt nogal. Laatst heeft ze een toets gedaan en ze scoorde er een mooi cijfer voor zonder dat ze ook maar één oefening had gemaakt. Ze snapt het meestal wel als ze het een keer doorgelezen heeft, zegt ze.
Op mijn fiets op weg naar huis fantaseer ik erover hoe mooi het zou zijn als we elke leerling onderwijs op maat zouden kunnen bieden. Met kleinere klassen, met minder administratief geneuzel voor hoogopgeleide leraren en per saldo meer tijd voor de leerlingen zou deze zestienjarige, intelligente en onzekere leerlinge wellicht in vijf jaar tijd haar atheneumdiploma kunnen halen, een jaar sneller dan normaal en wie weet, zou de grotere uitdaging wel precies zijn wat ze nodig heeft als motivatie.
___________________
___________________