zondag 12 april 2009

Het Opium Van De Leraar

Het is niet dat ik mij “een hele meneer” voel, echt niet. Toch, ik ben zevenenveertig, mijn oudste leerlingen zijn negentien of twintig, de jongste is misschien elf. Er lijkt mij niets mis mee dat leerlingen mij niet bij mijn voornaam noemen. Met het compromis “meneer Jan” of “juffrouw Dieuwertje” dat veel basisschoolleerlingen tegen hun onderwijzers zeggen heb ik niets. En het is niet alleen het groeiende leeftijdsverschil dat mij ervan overtuigt dat “meneer” een prima woord is om door leerlingen mee te worden aangesproken.

Als docent ben ik graag vriendelijk, duidelijk, belangstellend, begripvol desnoods en als ik half denk dat ik ergens een leerling hoor zeggen dat zij of hij het niet snapt, weet ik niet hoe snel ik mij er heen moet spoeden om uitleg te geven. Uitleggen is het liefste dat ik doe, uitleggen is mijn hobby en ik heb er mijn beroep van gemaakt. Graag zou ik altijd uitleg geven. Niet letterlijk de hele dag praten om opgave na opgave aan het verstand van suf gelulde leerlingen te peuteren, nee, in mijn Uitlegwalhalla komen de leerlingen geïnteresseerd naar mij toe nadat ze een oefening hebben gemaakt en met behulp van een nakijkboekje hebben nagekeken. Ze zeggen tegen mij dat ze “opdracht zeven” fout hadden en dat ze het goede antwoord hebben overgeschreven en ze hebben er ook nog over nagedacht. Hun gemotiveerde en actieve studiehouding ten spijt komen ze er niet uit en dan kom ik in beeld.
Stap voor stap ga ik samen met de leerlingen na tot op welke hoogte ze het nog begrepen hebben. Ha! Ik constateer dat ze al veel weten over de stof. De links naar internetsites in het boek hebben ze ook werkelijk bezocht, de teksten hebben ze gelezen, de online-documentaire van veertig minuten hebben ze bekeken. Dat stelt mij in de gelegenheid om er voorbeelden bij te halen, illustraties voor het geestesoog van de leerlingen op te roepen. We praten bijna op gelijk niveau, slechts onderscheiden door eruditie van mijn kant en intellectuele honger van de hunne. Ooit zullen zij mij voorbij streven: leerling overtreft meester.
De sporadische momenten waarop inderdaad een leerling verder doorvraagt over de stof dan ‘wat moeten we kennen voor de toets, meneer?’ of de zeldzame keren dat in de ogen van die ene leerling het inzicht leesbaar is, voeden de droom, het Uitlegwalhalla, het Opium Van De Leraar.

Waar anders dan op een school als de onze waar leerlingen zelfwerkzaam geacht worden te zijn, zou de zojuist beschreven utopie realiteit kunnen worden? Vandaag heb ik groep X. De leerlingen komen binnen en wie het eerst zover mogelijk achterin het lokaal zit, zit goed, dat wil zeggen, kan het verst onderuit zakken. Er zijn twee leerlingen die hun spullen uit hun tas pakken en aan het werk gaan, zij zitten wat verder naar voren. Ook op de achterste rijen vist een aantal leerlingen een boek of een schrift op uit tas of rugzak, legt het op tafel en vouwt dan afwachtend de armen voor de borst. Anderen hebben het te druk met sociaal netwerken, hun tafel blijft leeg.
In tegenstelling tot mijn doorsnee werkwijze spoor ik niet direct iemand aan om iets te gaan doen voor mijn vak. Op mijn bureau ligt een stapel toetsen en werkstukjes van leerlingen. Ik sorteer de stapel. Werk van leerlingen die langer dan een jaar niet meer op school zitten, kan weg, de rest bewaar ik nog een tijdje. Wie weet komen de rechtmatige eigenaars er nog een keer om. Als de les twaalf minuten oud is, kijk ik het lokaal rond. Nog altijd zijn er niet veel leerlingen aan het werk gegaan, op hun tafels ligt nog steeds niets. Zuchtend spreek ik hen aan, ze kijken naar me en in hun ogen lees ik dat ik voor hen een wezen ben uit een verre, vreemde wereld, een soort “meneer”.
________________________


________________________